Zompig, dus peddelen maar. Geen gezwoeg. Bij al die regen
helpt beharing echt. Omgeving ondermaats, dus graaf ik

en ben mat, maar leef graag. Gevaren onderken ik als
aaibaar en donkerte leg ik gewillig in meerdere lagen

af. Weet dat op vier staartlengtes afstand je mag
hopen me te vinden. Het bestaan van tanden is mij

bekend, van smaak eens te meer. Een bloedspoor echter
is van mijn concurrent, ik laaf met zorg. Sluitstuk

is een clipje dat zowel open als dicht kan.

Turbulent, nipt of stipt, zaak is het lengte
in de pas te houden. Voeding bleek belangrijk. Ooit

hoogpotig verslaafd geraakt aan twijgjes, star
geëindigd aan de waterkant. Niets viel er te kiezen,

hulpbehoevend slechts ter beschikking. Tegen zoveel
kiemkracht echter was afzijdigheid niet opgewassen.

Op mijn flanken begonnen eens de tekenen van
geborgenheid, tegen elke achtergrond bestand. Een naam

ervoor lijkt in de maak, een oe-klank doet zweven.

Plaatsgebonden, maar zonder bezwaar. Waartoe oren bij
donkerte in staat zijn. Geritsel en gekraak als

genot, smaakversterkende elementen in een
volmaakt verwikkeld bestaan. Een pees spant zich en

lekkernijen zijn hapklaar binnen bereik. Alles zo
argeloos en bereid. Op een maag die zelfs stenen

verdraagt. En dan nog eens de uren verzwegen die
ruggelings worden doorgebracht. Steeds vroeger

in het jaar voelt keren aan als overvloed.

Kleine natuur te over. Ik sta mij bij. Onder
dekschilden eens meester van de vlucht, nu

honkvast vertoevend. Nederdalen is geen nood. Wat
krijst is ver weg. Een beetje licht al is voldoende

om je te kunnen hechten. En wat rijpt er
veel op de meest geschikte plaatsen, zacht

warmend groeit alles om me heen. De aarde
spoort aan tot dralen. Voelt goed, voor wie

likkebaardend een staatje sticht.

Zonder strapatsen de helling op. En zonder
kleur, maar boven de boomgrens blijven er

verlangens en geneugten, blij toe. Uitzicht
maakt dienend, niets en niemand stelt teleur. De

snavel staat open voor inkeer. Verdwijnt
een van ons op onverklaarbare wijze nergens

heen, opzien naar licht en lucht blijft
het devies. Wachten hier vraagt om simpele

middelen. Een minimum aan vet om in te wonen.

Peter van Lier (1960) publiceerde een filosofisch essay, een roman in dichtvorm en vier poëziebundels, waarvan de laatste in 2007 verscheen onder de titel Zes wenken voor muggen aan de deur. Recent verschenen bibliofiel bij Druksel in Gent de gedichtenreeks Bodemsanering, in samenwerking met beeldend kunstenaar Machteld van Buren, en Een microspoor in de poëzie, een essay over de poëzie van Gerard Reve. 

Meer van deze auteur