Het gaat niet waaien omdat je
een molen nadert. Maar ik weet
een villa waar een hoogleraar
woonde die dronk en dronk.

Eenmaal ingedronken liep hij
naar de vijver van het park om
te gaan vissen. Daar stonden ze
eens per kwartaal bij elkaar:

de bomen, de hoogleraar
met zijn hengel, alle sterren
en de maan, de maan en alle
sterren, de hoogleraar met

zijn hengel en de bomen
in het water. Je weet hoe het
afloopt. Daar gaat het niet om.
Het gaat erom dat ze nergens

op wachtten: niet op de politie,
niet op het licht, welbeschouwd
niet eens op vis – laat staan
tot het ging waaien.