De notie van een ‘republiek der letteren’ is nauw verwant aan die van een publieke sfeer, zoals met name bekend gemaakt door de Duitse filosoof Habermas. Ze stamt van een Latijnse term, res publica litteraria of res publica litterarum, die vanaf de zestiende eeuw werd gebruikt, en in de zeventiende door auteurs als Pierre Bayle in Franse vertaling werd verbreid; ze duidt op een niet-geinstitutionaliseerde gemeenschap van wetenschappers. Habermas’ publieke sfeer (Offentlichkeit, of openbaarheid) gaat terug tot wat de Verlichtingsdenker Immanuel Kant het ‘publieke gebruik van de rede’ noemde; ze behelst het vrijelijk en zonder onderscheid tussen adel en volk, of tussen clerus of specialisten en leken, discussieren over literaire en culturele, en in tweede instantie ook over politieke aangelegenheden.

De twee uitdrukkingen worden vaak als vrijwel synoniem met elkaar gehanteerd; maar er is een belangrijk verschil. De zeventiende-eeuwse republiek der letteren was een welbewust internationaal verschijnsel, terwijl de achttiende-eeuwse publieke sfeer al een veel eenduidiger nationaal karakter had. Je kunt het verschil ook in politieke termen uitdrukken: de republiek der letteren is met het klassieke republicanisme van denkers als Machiavelli en Spinoza verbonden, maar de notie van een publieke sfeer veronderstelt veeleer de liberale natiestaat, zoals die vanaf de vroege negentiende eeuw tot een wereldwijde politieke realiteit werd.

Het is waarschijnlijk geen toeval dat de Duitse dichter Friedrich Klopstock in zijn gelijknamige satire van 1773 al nadrukkelijk spreekt van een Duitse geleerdenrepubliek. De reden daarvoor is relatief simpel: Frans en Latijn waren in de loop van de achttiende eeuw hun status van internationale lingua franca van de wetenschappen kwijtgeraakt. Diverse lokale talen kwamen nu op als medium van publieke communicatie. Zo zag de achttiende eeuw ook de emancipatie van het Duits als volwaardige taal van literatuur, wetenschap en wijsbegeerte - een emancipatie die in belangrijke mate het werk was van auteurs als Schiller, Goethe en Kant.

Wat letterenrepubliek en publieke sfeer wel gemeen hebben is een zeker elitarisme. De republiek der letteren behelsde een kleine geletterde elite, die in de zeventiende-eeuwse Lage Landen weliswaar relatief groot was, maar toch zeker niet de volwassen beroepsbevolking als geheel (inclusief vrouwen) omvatte. Ook Kant vond dat publiek gebruik van de rede plaats dient te vinden tegenover een ‘publiek van geleerden’: daarmee worden dus nadrukkelijk niet de grote massa’s bedoeld. Dit elitarisme van letterenrepubliek en publieke sfeer staat in een gespannen verhouding tot het romantische nationalisme, dat de taal en cultuur van het gewone volk opwaardeert, en het onderscheid tussen massa en elite anders opvat: het volk is tegenwoordig niet zozeer de massa of het lage volk, maar veeleer de moderne soeverein, en de culturele belichaming van de natie.

Iedereen kent deze romantische opwaardering van het volk in het Duitse taalgebied; maar dat stond in dit opzicht bepaald niet alleen: in de achttiende en negentiende eeuw valt een vrijwel wereldwijd proces waar te nemen waar allerlei gesproken dialecten gebruikt gaan worden voor nieuwe geletterde en geleerde toepassingen. In de loop van de achttiende eeuw werden diverse spreektalen omgevormd tot schrifttalen; vele daarvan zouden zich in de negentiende eeuw tot landstalen ontwikkelen. Dat gebeurde niet alleen in (West- ) Europa, maar ook in bijvoorbeeld het Indiase subcontinent, waar het Urdu tot het nieuwe medium voor hogere cultuur van zowel moslims als hindoes werd; en in het Ottomaanse rijk, waar een begin werd gemaakt met de opwaardering van diverse gesproken talen. Niet alleen talen van christelijke minderheden, zoals het Servisch en het Bulgaars, maar ook talen van (deels) islamitische bevolkingsgroepen, zoals het Albanees en het Koerdisch, werden nu tot medium van geschreven en geleerde cultuur. Tegelijkertijd werd daarmee een groter deel van de bevolking aangesproken dan voorheen het geval was geweest. Het is geen toeval dat de termen die in het moderne Arabisch worden gebruikt voor ‘publiek’ en ‘prive’,âmma en khâssa, dezelfde zijn die in het klassieke Arabisch duiden op respectievelijk de ongeletterde massa en de geschoolde elite.

Deze omvorming van gesproken dialecten tot publieke talen heeft de vorming van nationale, en nationalistische, publieke sferen mogelijk gemaakt, en de kiem gelegd voor een politiek wantrouwen van de culturele elite: deze opwaardering van gesproken dialecten ging gepaard met de ideologie dat publieke discussie ook voor een groter, minder hoog opgeleid publiek begrijpelijk moest zijn. Het is vooral dit proces geweest dat aan de basis lag van de vorming van de respectieve nationale, en nationalistische, publieke sferen, waar we ook vandaag de dag nog steeds aan vast zitten. Europese eenwording, economische globalisatie en andere transnationale ontwikkelingen hebben daar niet veel aan veranderd.

Ik ben niet goed in voorspellingen, maar ik vermoed dat deze situatie in 2040 in grote lijnen dezelfde zal zijn. Talen die nu in het onderwijs, en op radio, tv en internet worden gebruikt, zullen ook in de afzienbare toekomst dienst blijven doen. Er zullen wei degelijk talloze talen verdwijnen, maar dat zijn vooral de talen die ook nu al niet worden verspreid met behulp van technologische media. De met uitsterven bedreigde talen zijn precies de talen die het niet tot publiek medium hebben geschopt.

De nieuwe publieke sfeer van het internet lijkt op het eerste gezicht globaal of internationaal; maar ook zij wordt gekenmerkt door het banale en basale feit dat communicatie in een specifieke taal plaatsvindt. Ondanks internationale fora zoals Eurozine en Open Democracy, of het zich nadrukkelijk als Europabreed cultuurtijdschrift presenterende Lettre International, blijft het voornaamste podium voor publiek debat toch in de eerste plaats de natiestaat, of iets preciezer de nationale - taal waarin de sprekers zich uitdrukken. Het publieke gebruik van een taal is niet alleen de basis voor politiek nationalisme, het is ook wat dat nationalisme zo opmerkelijk duurzaam maakt. Ook in de Arabische wereld heeft de nieuwe publieke sfeer van internet en geprivatiseerde kanalen van satelliettelevisie, zoals al-Jazeera, bepaald niet tot een verzwakking van Arabisch nationalisme geleid - integendeel.

Zal dit structurele nationalisme veranderen, of zal zich een nieuwe internationale republiek der letteren vormen die als lingua franca bijvoorbeeld het Engels, Spaans of Chinees hanteert? Ik betwijfel het. Wat wel met de nieuwe publieke sfeer steeds sterker onder druk komt te staan is het aloude onderscheid tussen elitecultuur en massacultuur. De cultureel-romantische ideologie van de dichter als held van het volk mag inmiddels haar kracht verloren hebben, de politiek-romantische waardering van het soevereine volk is nog springlevend. Zal in de komende decennia ook de negentiende-eeuwse romantisch-nationalistische ophemeling van volk en natie verzwakken? Ik zou haast zeggen dat ik hoop van wel; maar dat zou suggereren dat ik een duidelijk omlijnd normatief alternatief heb, en dat heb ik niet.

Michiel Leezenberg is verbonden aan de leerstoelgroep Wetenschapsfilosofie en het MA-programma Islam in de moderne wereld van de Universiteit van Amsterdam. Van zijn hand verscheen eerder Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen (met Gerard de Vries) en recentelijk Rede en religie: een verkenning

Meer van deze auteur