Het was de ideale dag om je te verschuilen achter vage bedoelingen. Zonder een kaartje te kopen was hij een willekeurige trein in gesprongen.
‘Kome wat komt,’ mompelde hij, toen hij vlak voor het fluitje het balkon in stapte. Zwartreizen was niks voor hem, omdat hij altijd de sigaar was. Zolang je niet betrapt werd, had het wel iets heroïsch. Maar van die heroïek bleef weinig over als de conducteur de coupé betrad. De lichtelijk onaangepaste vrijbuiter werd plots gedegradeerd tot ongehoorzaam kind. Een slag voor je gevoel van eigenwaarde, zeker als de conducteur jonger dan jij was. Vermanende vader zonder scheergerei in zijn badkamer.
Zijn opmerkingsvermogen verscherpte zich tijdens de rit. In de verte ontwaarde hij een kerkspits in de steigers. Om een deel van de toren was een groen net gespannen. Het leek op muggengaas. Hij bedacht dat je in de lucht rondjes kon rennen om de kerk. Zouden de restaurateurs zich daar soms aan wagen?
Hij hield van de rommelige terreinen langs het spoor.
Op een kopstation stapte hij uit. Hij had geluk gehad. Om het lot te tarten, groette hij overdreven hartelijk de conducteurs die hem voorbijliepen op het perron.
‘En een prettige dag nog verder!’
‘Mafketel,’ hoorde hij er eentje mompelen.
Hij glimlachte.
Het was een zoete, doordeweekse aprildag, een dag om opgewekt van te kunnen worden. Bij een ijskraam kocht hij een ijsje met drie bolletjes: vanille, yoghurt en banaan. Van sorbetsmaken hield hij niet.
Het was eigenlijk iets te fris voor ijs.
De jonge vrouw die het ijs schepte, droeg het haar in een paardenstaart en had een vooruitgestoken bovengebit dat ze met een sterretjesbeugel probeerde terug te dringen. Maar tegen al dat tandvlees was geen kruid gewassen. Toen ze hem voorzichtig het hoorntje met de wankele bollentoren gaf, raakte hij opzettelijk haar hand aan en knipoogde.
Ze bloosde hevig.
Tijdens banaan bevond hij zich op een bijna uitgestorven promenade. Op het windvrije terras van een strandpaviljoen zat iemand die hij niet kende. De zee was bruinig en ruiste. Hij stond daar zonder te weten hoe lang. Het was aangenaam, omdat hij de zee geen kans gaf iets te verbeelden wat hij niet was.
Toen zijn tong bij vanille aankwam, keerde hij terug naar het station. Dit keer kocht hij wel een kaartje.
Terug in de stad dwaalde hij nog enige tijd door de oude straten van het centrum. Hij passeerde een sluitsteen die hij nog niet eerder had opgemerkt. Het huis stamde uit de tweede helft van de achttiende eeuw.
Er overviel hem een zacht gevoel van spijt dat hij alleen zijn eigen verleden had, betreurde de beperking van zijn enkelvoudigheid. Hij legde zijn hand op de sluitsteen en gleed ermee over de warme cijfers. Met zijn vinger wreef hij het jaartal schoon. Toen liep hij gedachteloos weg.
Nog voor de avond viel besefte hij dat hij deze dag waarschijnlijk zou vergeten. Maar hij was mooi geweest.
Als hij nou alleen dát kon onthouden.

Jan-Willem Anker (1978) is dichter en schrijver. In 2017 publiceerde hij de klimaatkomedie Vichy (De Arbeiderspers). Momenteel werkt hij aan een nieuwe poëziebundel.

Meer van deze auteur