De vijver kwam als bonus. Hij was niet genoemd in de brochure en toen Sara bij de eerste bezichtiging van het huis de tuin in liep en haar blik langs de sering liet gaan, moest de makelaar haar bij de elleboog grijpen om te voorkomen dat ze erin stapte. Ze vroeg zich af wat ze moest met die met brak water en groenwier gevulde microkrater in haar tuin. Haar vriendin Mira was op bezoek en vanaf de slaapkamer op de eerste verdieping keken ze de tuin in.

‘Maak er een visvijver van. Goudvissen, voorntjes… We hadden er vroeger thuis een. Altijd leven in de tuin en je hebt er bijna geen onderhoud aan.’

Het was tenminste iets, iets om vorm te geven, te voeden - iets dat van haar zou zijn. Dus nam ze de bus naar het centrum en stapte voor het eerst de kleine dierenwinkel binnen die ze al ruim twintig jaar voorbij fietste. Een ouderwetse deurbel gaf de opmaat tot een kakofonie van gefladder, gefluit en geritsel, begeleid door het regelmatige geborrel van de luchtpompen en doorklieft door een enkele onregelmatige, niet thuis te brengen kreet. Een geur die haar aan de kinderboerderij uit haar jeugd herinnerde drong in haar neus: pis en zaagsel met iets van zoetwater erbij. De weinige ruimte was maximaal benut: van hoog tot laag reikten de kooien, aquaria en terraria. Vlak onder het plafond waren overdwars planken aangebracht, volgestouwd met pakken voer met rattengif broederlijk ernaast. Ze keek in een terrarium en zag tegen het glas geplakt een dier waarvan ze het bestaan vergeten was: de wandelende tak. Het gevoel bekroop haar dat duizend ogen haar bespiedden, alsof de bewoners inschatten met welk doel ze hier kwam.

‘Kan ik u helpen mevrouw?’

De stem klonk voordat zijn eigenaar zich liet zien. Een lange, kale man, vergroeid met de winkel waar hij bij iedere wending zijn hoofd moest intrekken en ondanks de warmte gekleed in een vest, kwam vanachter een kast tevoorschijn. Op zijn voorhoofd prijkte een wijnvlek - kleiner en roder dan die beroemde van Gorbatsjov maar net zo uitgelopen. Net een kapotgeslagen framboos, dacht Sara, de beesten loeren erop en moeten daarom achter slot en grendel. De man informeerde naar de vijver en vroeg of Sara bepaalde vissen in gedachten had.

‘Goudvissen, voorntjes?’

‘De goudvis is een woeler. Dat is met de planten in uw vijver niet aan te raden. Wat dacht u van wat goudwindes?’

De man maakte een armgebaar naar een aquarium op ooghoogte. Als hij haar had verteld dat het goudvissen waren die er hun baantjes trokken, had ze hem ook geloofd. Goudvis light, zei ze bij zichzelf. Haar ogen werden getrokken naar een hoger aquarium waar een exotisch gekleurde vis met uitwaaierende staartvin heen en weer schoot - zo eentje die in de finale van een James Bond-film de slechterik de das omdoet.

‘En wat is dat voor vis?’

‘Een shubunkin, mevrouw, ook een echte beginnersvis. Zit niet aan uw planten maar jaagt insecten aan het wateroppervlak en springt daarbij weleens uit het water op als een dolfijntje. Een actieve, winterharde vis die graag de goudwinde achter zijn staart zit. Een juweeltje in uw vijver.’

Ze verliet de winkel met een dozijn vissen: zes goudwindes, zes shubunkins. Bij de bushalte veroorzaakte ze, als aquatische tegenhanger van de rattenvanger van Hamelen, enige opwinding bij een groepje kleuters. In de bus, de plastic zak op de zitting naast haar en de kinderen hangend over de leuning, wachtte ze tevergeefs tot de shubunkins de goudwindes achterna gingen. Als gegoten in massief glas hingen ze in het water. Ze moest ze de tijd geven; net als zijzelf waren ze net uit hun omgeving geplukt.

Ze opende de voordeur en stapte op een brief die op de deurmat lag. Ze bevroor even toen ze het handschrift herkende. Neuriënd raapte ze de brief op en legde hem in de meterkast op een paar andere, eveneens ongeopende brieven. Ze goot de vissen over in een emmer, nam uit een van de deels uitgepakte verhuisdozen een oude soeppan, haalde daarmee water uit de vijver en mengde het bij het water in de emmer. Ze zette de kookwekker en verschoof voor de derde keer die dag de bank, zó dat ze weer zicht op de tuin had. Daarna maakte ze een Nespresso - dankbaar, als een duiker die de oceaandruk ontvlucht in zijn duikerklok. Soms kon ze zich er nauwelijks toe zetten ‘s ochtends brood te smeren of stond ze apathisch voor de garderobekast, niet in staat een keus te maken uit de kleren die bij een andere vrouw leken te horen, maar er was altijd koffie. Als ze ‘s avonds in bed lag en op de dag terugkeek, leek die vaak een gehallucineerde aaneenschakeling Nespresso’s. Waarom je zorgen maken over je maag als je hart al is geperforeerd? Terwijl het apparaat zijn perswerk deed nam ze een mondaine houding aan, keek over haar schouder naar de bank en zei opgewekt: ‘You like one as well, George?’

Ze installeerde zich op de bank met haar koffie en luisterde de voicemail af. De stem van haar dochter Karin galmde door de half gemeubileerde kamer, met op de achtergrond de geluiden van het restaurant waar ze twee dagen per week werkte:
Ma, ik heb geen tijd je te komen helpen met verven en ik begrijp ook niet dat je me kunt vragen. Ik heb volgende week tentamen en Patrick komt dit weekend over uit Londen. Sterkte ermee, ik moet ophangen.’

Met een ruk stond ze op en liep de tuin in; afgewimpeld door haar eigen kind - haar oogappel, haar hartediefje, dat haar ‘suf’ en ‘voorspelbaar’ vond en geen gelegenheid onbenut liet om dat te laten blijken ook. Ze hadden alle gelegenheid een verhaal te smeden nu ze thuis het rijk alleen hadden, zij en haar vader: de officiële versie tegen haar apocriefe. Ze voelde zich buitengesloten, opgeprikt, en een gevoel van onrecht overspoelde haar. Karin was nog steeds niet langsgekomen in haar nieuwe huis.

Ze sloeg haar hakken tegen elkaar en slikte het gif van de wrok weg. Ze mengde nog een pan vijverwater bij de emmer, leegde haar kopje en nam haar favoriete kookboek op schoot. Toen de kookwekker afging nam ze de emmer en goot de inhoud voorzichtig in de vijver. De gevangenschap van zich afschuddend, schoten de vissen alle kanten op. De ongelijke schubben van de shubunkins schitterden in de zon.

Ze ging ze een goed leven schenken en zichzelf een nieuw.

Toen ze een uur later met twee volle boodschappentassen de keuken in liep zag ze een reiger, grandioos misplaatst in haar stadstuintje, stapvoets de vijver benaderen. Behoedzaam, als liep hij op eieren, leek hij zijn passen uit te meten, maar de bewegingsloze kop met de snavel als een peillood op de vijver gericht liet geen twijfel over zijn doel. Ze liet de tassen vallen en rende de tuin in, zich inhoudend toen ze de vogel tot vlakbij naderde - de plotselinge nabijheid en omvang van het beest appelleerden aan het instinct: afstand bewaren! Maar hij had een grens overschreden. Met een paar majestueuze vleugelslagen maakte de reiger zich los van de grond, trok vlak voor hij over het dak scheerde als een vliegtuig zijn onderstel in, en verdween uit zicht.

Ze knielde bij de vijver en telde de vissen. Ze was net op tijd geweest: onwetend van het afgewende gevaar zat een aantal shubunkins inmiddels de goudwindes achterna. De wijnvlek wist waarover hij het had. Ze belde naar de winkel en vroeg hoe ze haar vissen kon beschermen.

‘Mevrouwtje,’ tetterde de man om boven zijn kroost uit te komen, ‘wilt u voor eens en al van die etters af zijn, schaf dan een buks aan. Gaat u dat te ver: koop een vijvernet of schrikdraad. Daarvoor verwijs ik u naar een tuincentrum.’

Een advies een dierenvriend waardig, dacht Sara en vroeg zich af waarom de man, als hij al muizenvallen en rattengif verkocht, haar niet zelf een buks probeerde te slijten.

Die avond zat ze in de tuin met haar collega Lidia. Ze hadden al wat wijn op toen ze het tuintafeltje uitklapte en het eten serveerde: zeebaars en een salade van gegrilde groente. Lidia, een paar jaar jonger dan zijzelf en de kinderwens voorbij, leidde een leven dat vergeleken bij de collega’s van haar leeftijd wat uit het gelid liep - en niet alleen omdat ze rookte.

‘Ga een keer mee salsadansen. Je moet niet in je eentje gaan zitten kniezen. Leuke kerels te over.’

Sara lachte. ‘Wil je me proberen te koppelen? Ik ben nog geen maand alleen. De gedachte aan een vent in mijn leven doet me rillen.’

Dat was maar half waar. Ze had de weinige mannelijke aandacht van de laatste tijd gretig tot zich genomen, als om zich ervan te verzekeren dat ze nog een partij was. Openlijk, in de vrijpostige modus, had ze geflirt met de verhuizers en ze had een lichte paniek gevoeld toen ze het huis verlieten, alsof haar laatste kans verkeken was. Maar ze was op haar hoede. Mannen, resumeerde ze: volmaakt tevreden, in zichzelf gesloten, harige wezens. Het ene moment ben je allergisch voor hun aanraking of nabijheid, het volgende wil je ze in je voelen en door hun gewicht verpletterd worden. Dan, net als ze als teken van huiselijkheid een buikje beginnen te kweken, belazeren ze je met een ander.

Ze reikte Lidia het stokbrood en vroeg om het gesprek een wending te geven wat ze van de vijver vond. Ze had zichzelf betrapt op iets van trots, toen ze haar bij de vijver had zien knielen - onschuldig, maar niettemin.

‘Leuk, die goudvisjes hebben - ‘

‘Geen goudvissen, goud_windes_. De goudvis is een woeler. Goudwindes en shubunkins - Japans voor driekleur. Ik had vanmiddag een ongenode gast: een reiger op jacht naar een snelle lunch. Heb je weleens een reiger van dichtbij gezien? Indrukwekkend, de vleugelslag, die kille, gluiperige ogen. Maar ik ga hem een lesje leren. Morgen koop ik schrikdraad voor om de vijver, eten we de volgende keer gegrilde reiger.’

‘De nek schijnt een delicatesse te zijn.’

‘Met kikkerbilletjes. Hollandse schotel uit eigen sloot.’

‘Volgende maand in de Allerhande.’

Ze lachten en Sara stond op om een tweede fles chardonnay uit de koelkast te halen. Toen ze terugkwam nam het gesprek een wending die het alleen met Lidia kon nemen:

‘Had het allemaal ook anders kunnen lopen?’ vroeg ze.

Wat bedoelde ze, wat wilde ze haar duidelijk maken?

‘Hoe bedoel je?’

‘Dat je… dat je misschien volhardend bent en principieel, maar dat je hem misschien had kunnen vergeven. Heb je het überhaupt overwogen? Hij wilde toch met je door?’

Ze had weer dat gevoel alsof de wereld om haar heen opzwol, de dingen op haar inzoomden: het huis, de tuin, de schalen en wijnglazen voor haar.

‘Je hebt makkelijk praten omdat je alleen maar scharrels hebt gehad. Je weet niet wat het is te worden belazerd.’

Overkill. Ze had meteen spijt van wat ze had gezegd.

‘Sorry, dat was niet nodig.’

‘Nee, ik was fout,’ zei Lidia. ‘Dat was te kort door de bocht.’

Zwijgend dronken ze van hun wijn, twee door simultane vuistslagen gevelde boksers.

Het was de wijn die de hobbel had veroorzaakt en het was de wijn die hem weer glad trok. Het was makkelijk Lidia te vergeven. Had Mira zoiets gezegd dan zou het anders liggen. Maar dan: Mira zou nooit zoiets zeggen.

Toen ze opstond om het dessert te halen zag ze haar buurvrouw op de eerste verdieping bij het open raam staan.

‘Proost!’ riep ze en hief haar glas.

Zonder iets te zeggen sloot de vrouw het raam.

Vanaf de bank keek ze naar de uitgestalde onderdelen: de paaltjes, de isolatoren, de draadspanners en het schrikdraad zelf, lang genoeg om een voetbalveld tegen hooligans te beschermen. Ze had flink in de buidel moeten tasten, maar het verhaal van het meisje van het tuincentrum klonk overtuigend: het isolerende verendek van de reiger maakte een lichter apparaat volledig ongeschikt. En de veiligheid en gebruiksvriendelijkheid van het apparaat was vergeleken met die van vorige generaties superieur. Toch voelde ze zich, na de gebruiksaanwijzing ettelijke keren te hebben bestudeerd, als een beginnende cursist Russisch die na wat aan het Cyrillisch alfabet te hebben geroken op het Rode Plein wordt gedropt. Het project leek zich aan te sluiten bij die reeks klusjes die ze altijd en vanzelfsprekend aan haar man had overgelaten: Windows XP Service Pack 2, cv-ketel, fiets.

Ze zuchtte. De behulpzame buurman aan haar linkerhand, een single van ergens halverwege de veertig, zat in Afrika voor een of ander project; die aan haar rechterhand zou ze nog niet vragen als het huis in de fik stond. Ze hadden haar dan misschien niet benaderd als een melaatse, maar wel als een vreemde, exotische vogel en intussen gretig door elk gaatje getuurd. Andere opties: haar collega Geert - maar die zou het als een verkeerd signaal kunnen opvatten - en Philip - maar dat was natuurlijk geen echte man, al zouden ze wel een hoop lol hebben samen. Ze pakte de telefoon en legde hem weer neer voor ze een nummer had getoetst. De straat oprennen dan maar en een willekeurige man aanhouden? Help, klusalarm!

Nadat Lidia gisteravond laat naar huis was gegaan (‘Bel me, ieder moment’), had ze nog lang in de tuin gezeten en in haar eentje de tweede fles chardonnay geleegd, luisterend naar het geroezemoes van de stad. Toen ze de tuindeur achter zich sloot, had ze zich afgevraagd hoe zó’n klein huisje zó leeg kon zijn. Ondanks de uren werk die ze er alleen en met anderen in had gestoken, voelde ze er geen enkele band mee. Het leek een decor - een duwtje tegen de wand en het zou instorten. Zoals vaker na een avond met Lidia was ze onrustig, kon de slaap moeilijk vatten. Als een trapezeartiest voelde ze zich, zwevend tussen twee collega’s vlak voor het moment van vrije val. Woelend, op de rand van de slaap balancerend, zag ze afwisselend Lidia en haar man voor zich, tot hun contouren in elkaar leken te glijden tot één gezicht. Ze was opgeschrokken en uit bed gestapt en had zich met het restant avondeten voor de tv gezet.

Ze stond op en schoof de onderdelen van de set geïrriteerd met haar voet in de hoek. Ze liep de deur uit, de wijk in. Ze meed de drukke winkelstraat en liep door naar het kleine parkje waar ze, toen ze als twintiger ruim een jaar in de wijk woonde, vaak had zitten lezen of studeren, liggend op een deken in het gras. Onderweg kwam ze langs het pand waar indertijd het postkantoortje huisde waar ze altijd haar geld opnam: tweehonderd gulden per keer, met girokaart en handtekening. Als je niet op tijd was of de rij te lang zat je ‘s avonds weleens zonder boodschappen. Nu kon je geld tappen op elke tweede straathoek en een gesloten supermarkt was een zeldzaamheid. Het pand was omgebouwd tot kinderdagverblijf. Tekeningen en plakwerkjes met het thema zomer - zon, strand, bootjes - hingen voor de ramen.

Ze ging zitten op het laatste vrije bankje in het parkje. Ze kende het als een oase van rust maar door de plaatsing van enkele speeltoestellen was het inmiddels tot een ware kindermagneet uitgegroeid. Voor haar ruzieden twee kinderen om de schommel. Het jongste, dat aan de bavianenkont te zien nog luierdragend was en op de schommel niets te zoeken had omdat het er bij lange na niet zelf op kon klimmen, zette het op een krijsen. De moeder pakte het op, zette het op de glijbaan en liet het gecontroleerd naar beneden glijden. Het lachte voor het beneden was. Sara dacht aan het huis aan de andere kant van de stad waar het dit weekend weer een drukte van jewelste zou zijn. Het parkje drukt opeens op haar en ze stond op, rusteloos door een teveel aan déjà vu.

Ze liep naar de winkelstraat. In het Turkse winkeltje waar vroeger een bakker had gezeten, kocht ze baklava: comfort food voor bij de koffie. Even later stond ze met een Nespresso in haar hand in de keuken en keek dromerig de tuin in.

Eerst zag ze zijn schaduw over het gras glijden en toen de reiger zelf. Hete koffie gutste over haar vingers en ze slaakte een kreetje. De reiger maakte een bocht, leek te kapseizen, stuurde bij, landde als een fraai gekalligrafeerde komma. Hij klapte zijn vleugels in, schudde kort met zijn lijf en bleef roerloos naast de vijver staan. Ze had de deurklink in haar hand maar iets hield haar staande. Gebiologeerd, als versteend keek ze naar de vogel. Archaïsch, prehistorisch, kwam het dier haar voor. Hij wist iets, iets dat zo helder was als een rechthoek en haar juist daarom steeds ontschoot.

Ze voelde iets in zich rijzen toen de reiger met half gespreide vleugels in de vijver sprong en ze zijn kop in het water zag schieten. Iets oranjes lichtte op in zijn bek. Met de snavel omhoog gericht schrokte de reiger de vis op. Ze zag de keel zijn werk doen, samentrekkende bewegingen maken. Go on boy, eat your heart out. Opnieuw legde de reiger aan en schoot toe. En nog eens. Ze gaf hem alle tijd, telde mee, telde mee met de reiger tot ze wist dat er geen vis meer in de vijver zat.

Gregor Verwijmeren (1967) publiceert sinds 2010 in De Gids. In 2018 verscheen bij Van Oorschot zijn debuut­roman De vorm van geluid. Dit jaar legt hij de laatste hand aan zijn tweede roman (werktitel Diaspora 22), waarvoor hij een beurs kreeg van het Letterenfonds.



Meer van deze auteur