Het is goed om te weten dat borden
er zijn om van te eten
Het is niet goed om te zijn vergeten
Waar de honger voor is

(vrij naar Antonio Machado)

Ook dit jaar verkaste ik weer wekenlang elke avond van de eettafel direct naar de zitbank om naar Masterchef te kijken, het bbc-programma waarin jaarlijks via een lange afvalrace wordt uitgemaakt wie de ‘best amateur cook in England’ is. Naar het einde toe worden de opdrachten steeds buitenissiger en spectaculairder: koken op een meisjesinternaat, voor soldaten te velde of de maharadja in India, in een driesterrenrestaurant de pièce de résistance van de chef namaken. Spannend genoeg allemaal, maar ook weer niet zo spannend als de reguliere ‘cook-offs’ in de Masterchef-studio in Londen die de eigenlijke ruggengraat van de competitie vormen. Eerst zes, daarna drie kandidaten die zich ieder aan hun eigen kookeiland in het zweet werken om de zegen te krijgen van de strenge maar rechtvaardige jury, bestaande uit topkok John Torode en supergroentenier Greg Wallace. Al tijdens de eerste voorbereidingen begin ik dingen te mompelen als: ‘Ai. Soep vooraf. Te simpel,’ of ‘Nee toch, niet alweer coquilles Saint-Jacques met bloedworst en doperwtenmousse’, of ‘Heel goed, gewoon frites erbij’. Bij het serveren en de beoordeling leef ik mee als betrof het een voetbalwedstrijd: ‘Te druk, dat bord, zonde!’, ‘Te doorbakken, dat lamsvlees! Stom!’ of ‘Yes! Mooi zacht gebleven, die chocoladevulling!’ En ondertussen heb ik alles wat er voorbijkomt zonder handen mee helpen klaarmaken, zonder tong geproefd, zonder tanden gekauwd en doorgeslikt zonder strot. En dat allemaal vlak na het eten, ik zou geen pap meer moeten kunnen zeggen, maar wanneer ik vervolgens de slaapkamer opzoek neem ik vaak nog een goed kookboek mee naar bed. Alsof er naast de gewone honger, de honger van de lege maag, nog een andere honger is, die veel moeilijker te stillen is.

In de Oudheid wisten ze al donders goed hoe de vork in de steel zit: de ziel moet gevoed. Om dat punt te benadrukken begroeven ze hun doden niet alleen met voldoende etenswaar aan boord, maar vaak ook met het kookgerei om het klaar te maken en het bestek om het mee op te eten. Een symbolisch gebaar natuurlijk, want het lichaam had er weinig meer aan, maar de ziel, van huis uit verzot op symbolen, des te meer. Volgens de Egyptenaren was het desalniettemin zaak het lichaam na de dood zo goed mogelijk te conserveren om de schaduw ervan, gevriesdroogd en vacuüm verpakt, zo heelhuids mogelijk in het hiernamaals te krijgen – waar de ziel al met een uitgebreid buffet klaarstond om de nieuw aangekomene met veel eten en drinken te reanimeren. Lijkt de omgekeerde wereld, maar komt, gezien vanuit de andere wereld, op hetzelfde neer: soul food, food for the soul! De ziel als begin- en eindpunt van de voedselketen.

Die gedachte – en het is de gedachte die telt – is ook terug te vinden in een jaarlijkse ceremonie die de Grieken erop nahielden, Anthesteria, waarbij er voedsel werd verstrekt aan alle zielen die even over waren uit de Onderwereld om te komen spoken op de plek waar ze vroeger gewoond hadden. Een ritueel dat tot op de dag van vandaag een echo vindt op Allerzielen, of Halloween, wanneer we de verklede en gemaskerde figuren die bij ons aan de deur komen proberen te paaien met snoep.

Ook de Chinezen kennen nog steeds het verschijnsel van de ‘hungry ghosts’: mensenzielen die aan gene zijde door hun proviand heen zijn geraakt en hier verhaal komen halen om zich te goed te kunnen doen aan de energie die wordt gegenereerd door de angst en schrik die ze de levenden aanjagen.

Overigens lopen er op aarde genoeg energy takers rond die al bij leven voortdurend hun tanden in onze nek zetten.

Het brengen van offerandes aan de goden is ook zoiets. Of het nu gaat om een paar rijstkorrels en wat water op een boeddhistisch altaar of het kelen van een os elders, niemand gelooft dat ze daarboven ook echt met hun servet al omgeknoopt zitten te wachten tot er eindelijk wat doorkomt van beneden. Hun honger is van een andere orde. Waar het de goden om begonnen is, is dat wij er blijk van geven bereid te zijn iets uit onze mond te sparen – dat is één ding – maar vooral dat we contact houden, dat we de gedachte aan hen en hun hogere macht levend houden door ze te behandelen als deel van de familie: ‘Kom jongens, aan tafel!’

Aan tafel gaan heeft overigens op zich al een sterk ritueel aspect, waardoor de maaltijd van puur voederen en innemen verandert in iets ceremonieels, iets spiritueels – een van de redenen waarom kleine kinderen vaak met geen stok aan tafel zijn te krijgen: te veel protocol, te veel een plek waar je je dient te gedragen.

Oké, haal dan nu met één snelle beweging (roetsj!: tafelkleed weg, wat erop stond blijft staan) dat hele gedoe van die goden en die doden weer naar binnen toe, terug naar waar het vandaan komt – het zijn immers twee categorieën inwoners van de ziel, die goden en die doden (met dien verstande dat het grootste deel van de ziel zich buiten het lichaam bevindt) – en pas die gedachte toe op het lezen van kookboeken en het kijken naar kookprogramma’s op televisie. Ook daarbij is het in eerste en laatste instantie niet de maag die gevuld moet worden, maar de mind die zich te goed doet aan wat er in de hofkeuken van de verbeelding op het vuur staat.

De werking van de verbeelding, het creatieve proces, dáár is, wisten ook de alchemisten – met hun borrelende retorten en diverse pannetjes op het vuur eeuwig op zoek naar het ultieme recept voor een Filosofisch Ei – alles wat met koken en eten te maken heeft de perfecte metafoor voor. De werkelijkheid, rauw binnenkomend in de vorm van zintuiglijke indrukken, emoties, gebeurtenissen, wordt net zo lang in onze ziel gemarineerd, gekookt, gebraden, gekauwd en herkauwd tot alles wat er ‘natuurlijk’ (lees: letterlijk) aan was is omgezet in het metaforische goud van inzicht, levenservaring en betekenis. Voilà, het alledaagse wonder van de transsubstantiatie.

Het is, nog weer anders gezegd, net als met het lezen van een roman, het kijken naar een film of schilderij of het luisteren naar muziek – en trouwens ook met het lezen óver het maken van een boek, schilderij, song. Als lezer, toeschouwer, luisteraar trek je in je verbeelding het hele creatieve proces na dat gemoeid is geweest met het tot stand komen van wat (en waarover) je leest, ziet, hoort – all the way back to the beginning, de conceptie, de inspiratie, het eerste licht in de duisternis. En dat doe je zowel langzaam, bewust, laag voor laag en laverend van ingrediënt naar ingrediënt (denk maar aan het zich geleidelijk vormen van een beeld van een personage), als ook, en dat vooral (roetsj!, weg tafelkleed!), in één keer, onmiddellijk, intuïtief.

Clou: het tafelkleed = de tijd.

Ik schrijf dit op en moet bekennen dat ik daarbij sterk moet denken aan de Maharisji Mahesh Yogi (inderdaad, ‘Sexy Sadie’ van The Beatles), die tijdens zijn eerste bezoek aan Nederland in 1967, op het podium van de Kleine Zaal van het Concertgebouw, waar hij werd omringd door kleurige tulpenbossen en witgejurkte volgelingen, een sinaasappel omhoog hield naar het publiek en vroeg: ‘Hoe kunnen wij leren van het heerlijke sap en het gezonde vlees binnen in deze vrucht te genieten zonder dat we tegelijk haar prachtige ronde vorm vernietigen?’

Tweede clou: de tafel = de plek waar, om met de middeleeuwse Duitse mysticus Meister Eckhart te spreken, ‘God zichzelf proeft’.

En over vruchten gesproken, en over ronde vormen: vanaf het moment dat Eva haar perfecte tanden in een appel zette, is eten ook altijd nauw verbonden geweest met zonde, lees plezier. Misschien dat het doorbladeren van kookboeken en het kijken naar kookprogramma’s op de televisie daarom wel iets weg heeft van het lezen van en/of kijken naar porno. Nog geheel afgezien van het feit dat je het waarschijnlijk nooit zo (goed, vaak, lekker) zult kunnen doen als daarin wordt geschreven en getoond (en dat dat er ook eigenlijk helemaal niet toe doet): of je lichaam nu (net) bevredigd is of niet, je fantasie, je ziel, is dat nooit. Kennelijk betreft onze eerste levensbehoefte, onze primaire honger, images, creatieve beelden. Beelden en nog eens beelden als de koninklijke weg van de beleving.

Ik denk dat precies daarin ook de ware betekenis is gelegen van het feit dat we dromen: om, op de momenten dat ons lichaam even is uitgeschakeld, onze ziel de gelegenheid te geven zich vrijuit te kunnen laven aan voedzame beelden. En het feit dat we, als we dat niet zouden kunnen, als we níet zouden kunnen dromen, ziek zouden worden of gek, bewijst eens te meer het gelijk van de Egyptenaren en hun onderwereldse visie op het leven: het is niet zozeer de ziel die teert op het lichaam, als wel, omgekeerd, het lichaam dat teert op de ziel. Sterker nog, volgens eerder geciteerde Eckhart gaat de ziel zelfs ook letterlijk over onze spijsvertering. In een van de Preken van deze Masterchef van de speculatieve mystiek heet het: ‘Zij, de ziel, heeft krachten die in het lichaam werken. Met behulp van een daarvan verteert de mens zijn voedsel; die kracht werkt ’s nachts harder dan overdag en daardoor groeit de mens en neemt hij in omvang toe.’

Ik wil maar zeggen: voed je honger, stil hem niet.

Roel Bentz van den Berg (1949) studeerde filosofie. Behalve schrijver was hij ook radiomaker bij het VPRO-programma De Avonden en medewerker van NRC Handelsblad. Van zijn hand verschenen meerdere essaybundels, waarvan Zapdansen (2005) de Jan Hanlo Essayprijs Groot kreeg. In 2016 verscheen zijn meest recente roman Het naderen van een brug. 

Meer van deze auteur