Penelope wacht
Ze zal hem terugzien (we weten het zeker)

  Ze zal hem terugzien aan de achterkant van de zee
  Hij zal zich losmaken uit de armen van de horizon,
    de wind uit zijn haar jagen,
        de eeuwen van zijn schouder vegen,
            zijn licht in haar ogen schijnen tot het pijn doet

We twijfelen er niet aan dat ze hem terug zal zien

  Ze zal hem terugzien in het Museum voor Goochelkunst
  waar hij (verduiveld, hij is het echt)
                     uit een doosje springt,
  opdoemt in een golvende spiegel,
            verschijnt op een affiche,
                               verdwijnt
  achter een fluwelen gordijn,
    uit een authentieke goochelhoed rolt,
                     vanaf een speelkaart wenkt,
  zich opvouwt tussen de rimpels van een suppoost

Het staat vast dat ze hem terug zal zien

  Ze zal hem terugzien op historische filmbeelden: felucca’s op de Nijl
  Zij, als enige, merkt de hand van de filmer op,
    herkent de schaduw die van zijn galabiya op het dek druppelt

  Ze zal hem terugzien op de dag dat de wereld vergaat
  Haar einde zal nabij zijn
    maar een helikopter nadert
      en er bungelt iemand onder

Ze zal hem terugzien op de bodem van een droom op een feestje waarvoor ze niet was uitgenodigd bij de cursus ‘Alleen verder: de draad weer oppakken’ op de dag die een Chinees koekje haar lucky day noemt in de bouwmarkt (met zijn nieuwe vrouw, zwanger) in een opsporingsbericht van de politie in de eeuwige schemer van de onderwereld op de bewolkte werkdag waarop ze eindelijk ontslag neemt en hij zichzelf voorstelt als haar nieuwe collega in een ander leven (hij: haar buurmeisje, zij: zijn buurjongen) op een eiland in de Stille Zuidzee met een cameraploeg in zijn nek op een plein met schele duiven onder de brug waar de naalden zingen als sirenen

Er is geen reden tot paniek: iedereen weet dat ze hem terugziet

  Ze zal hem terugzien wanneer ze haar hoop laat vallen
    op afgesleten kasseien
  In de schaduw van een kerktoren bloeden haar handen en haar knieën
  Langzaam worden de scherven nat,
                   kruipen haar gebeden weg
  Een onbekende god struikelt over een gebroken naam
    ‘Kan ik u helpen?’ vraagt een stem die ze kent van lang geleden

We biechten het op: we weten niet of ze hem terug zal zien
We hebben onze twijfels

  Ze zal hem terugzien
  Ze zal een flessenscheepje vinden
    op een levendige rommelmarkt
  Hij staat aan dek,
    jaagt de wind uit zijn haar,
      veegt de eeuwen van zijn schouder

Als niemand kijkt, propt ze zichzelf erbij