De zonsondergang verloopt traag en vuil
Het is bijna traumatisch
Gelukkig kan ik mijn ogen sluiten
En aan Maria denken
Maria de kruideniersvrouw.

Gisteren heb ik een appel van Maria gestolen
Haar zoon heeft mij betrapt
Maar hij kon niets zeggen
Want hij is stom
Vandaag ben ik niet naar de winkel gegaan.

Niet naar de winkel van Maria
Naar geen enkele winkel
Ook al had ik pijn
En wist ik dat er winkels waren
Waar specerijen en fluweel lagen
Om mij te genezen
Toch bleef ik thuis.

Thuis heb ik geschreven
Eerst over de oude kruisboogschutter
En daarna over de Noordzee
Het werden smekende gedichten
Ze smeekten: ‘Smoor ons in de kiem, alsjeblief!’
Maar ik ging door.

Nu de zonsondergang is afgelopen
Kan ik de gestolen appel opeten
De zoon van Maria doemt op
In mijn dagdroom kan hij spreken
Hij spreekt over mijn kleptomanie
Hij vergeeft mij.