Nurkse mannetjes als W.F. Hermans en Gerrit Komrij, pielenventers als Jan Wolkers, publieke figuren met pluimveekapsels als Connie Palmen: de Surinamers moeten er niks van hebben. Cultuur draagt een kostuum, preciezer nog: cultuur heeft een houding. Godvrezende lidmaten van de Evangelische Broedergemeente in Suriname zie je in hun plechtstatige gang al op een kilometer afstand aankomen, maar in hun kuiten spant niet de zwaarte waarmee Jan Siebelink zijn duurgekochte Parijse trendschoeisel draagt. Clark Accord was een mooie succesjongen, vriendelijk, beschaafd, werelds, niet Evangelisch maar Rooms, maar hij dankte aan het eind van elk boek wel de Heere. Hij mocht een prins zijn in de Nederlandse gay-scene en zelfs met zijn Nederlandse vriend door Paramaribo wandelen, zolang hij maar niet zoals het enfant terrible Edgar Cairo over boelen begon, of een Reviaanse hulde aan de matrozenkont aanhief. Op de Amsterdamse rouwplechtigheid werd met geen woord gerept over Clarks seksuele geaardheid, maar werd wel gememoreerd dat hij toch zelf zo graag natuurlijke kinderen had gehad. Tap i syen, bedek je schande.

Het Grote Publieke Gebeuren vlak voor en na het heengaan van Clark Accord op woensdag 11 mei 2011 wekte niet echt verwondering: de hele schrijversloopbaan van Accord was publicitair goed geregisseerd geweest. Het ging in de meimaand van 2011 niet alleen om een betrekkelijk jonge man die in de bloei van zijn leven de strijd tegen maag/darmkanker verloor. Voor het Surinaamse publiek speelde er veel meer. Op sterven lag een ‘grote zoon van ons geliefd Suriname’, zoals minister-president Desiré Delano Bouterse hem herdacht in het ronkend vocabulaire waarvan het Surinaams overheidsarchief uitpuilt. En daarom mochten de camera’s draaien die laatste dagen in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (door de Surinaamse media hardnekkig Vrouwen Gasthuis genoemd, alsof het om een bordeel ging). In allerijl was nog bij de Surinaamse regering de Ere-orde van de Gele Ster voor hem losgepeuterd, want hij had nooit enige onderscheiding van betekenis gehad. En de gemeente Amsterdam vond opeens dat hij ook uitzonderlijke verdiensten voor de stad had en speldde het in coma liggende, getergde lichaam het Ereteken van Verdienste op, een onderscheiding voor mensen die zich vijfentwintig jaar of langer onbezoldigd hebben ingezet voor een stichting of vereniging – welke verdiensten dat dan waren, daar zou de wethouder zich drie keer voor in de rondte moeten draaien, maar what the hell, verdiensten hád hij. En ziedaar: de sterk vermagerde Accord kwam bij, werd naar de kapel van het Gasthuis gereden en sprak familie, fans en pers: hij voelde zich sterker dan ooit, zei hij. Dat was natuurlijk ook peptalk om zichzelf op te beuren, menselijk en o zo begrijpelijk. Twee dagen later was hij dood, hij was vijftig jaar geworden.

Zijn schrijverscarrière kende een opmerkelijke start. Terwijl heel schrijvend Nederland met de tong uit de bek zit te wachten op een schrijverswerkbeurs, die het Nederlands Letterenfonds alleen toekent aan auteurs die minimaal twee boekpublicaties op hun naam hebben staan, verkreeg Clark Accord van het Amsterdams Fonds voor de Kunst een flinke subsidie op grond van een werkplan en enkele ingediende lappen tekst. Tot dan had hij geen letter gepubliceerd maar een loopbaan als internationaal visagist gevolgd. Een nogal opzienbarende subsidietoekenning dus voor een auteur die de rest van zijn leven zou blijven roepen dat Surinaamse schrijvers het loket van wit Nederland altijd gesloten vinden. Ik heb die lappen tekst niet gezien, maar ik kan me er wel een voorstelling van maken: ik heb het laatste verhaal dat bij zijn leven werd gepubliceerd, ‘Una casa particular’ in de bundel Voor mij ben je hier (2010), geredigeerd en ik telde op 9 pagina’s tekst 460 taalfouten.

Nu wil ik er wel direct bij zeggen dat het verhaal waarmee Clark kwam aanzetten bij het Amsterdamse fonds puur goud bevatte. De geschiedenis van de legendarische prostituee Maxi Linder, die half mannelijk Suriname over zich heen had gehad, die zich niet ten onrechte een koningin onder de hoeren waande en die met haar geld de schoolloopbaan van verschillende latere notabelen bekostigde, is natuurlijk een verhaal waar een schrijver zich de vingers bij aflikt. Accord had met dit gegeven niet alleen een chronique scandaleuze in handen, maar ook het materiaal voor een brede historische roman die het Suriname van zowat de hele twintigste eeuw kon neerzetten. Hij schreef er zijn debuut mee, De koningin van Paramaribo, een goed in elkaar gestoken verhaal vol anekdotes en aansprekende schandaliteit (Maxi die een sigaar tussen haar schaamlippen kon roken), de geschiedenis van een gloeiend hoerenleven dat tragisch in eenzaamheid eindigt in een volkswoning vol zwerfhonden. Goud! En goud werd het. Uitgeverij Vassallucci onder leiding van de energieke Oscar van Gelderen bedacht een gewiekst publiciteitsconcept met onder meer reclame in de Amsterdamse metro’s richting Hollands Paramaribo: de Bijlmermeer.

Met De koningin van Paramaribo stónd Clark Accord er in één klap als auteur. Goodlooking Black Young Man in the Dutch Polder. Hij was altijd mooi gekleed, scherp gekapt, kon altijd zo op de foto. Hij werd gevraagd op festivals, voor lezingen, hij kreeg stukken geplaatst op de opiniepagina’s van grote kranten en zijn mening deed ertoe voor de lezers van Tussen de rails en de Libelle (daar zou ‘volksschrijver’ Reve nog jaloers op geworden zijn), hij kreeg een column in Het Parool en werd als nieuw zwart Nederlands troetelkind de wereld over gestuurd.

Accord wist het verhaal van Maxi Linder optimaal te gelde te maken. Hij werkte de roman eerst om tot een theaterdialoog die door Helen Kamperveen op de planken werd gezet. Vervolgens kwam er een muziektheaterstuk op basis van De koningin van Paramaribo, en dat werd in 2011 nog eens in een nieuwe enscenering in honderd voorstellingen overgedaan – waarvan de auteur tragisch genoeg nooit één hele voorstelling heeft kunnen zien. Het boek werd vertaald in het Spaans, Fins en Duits (in de laatste taal werd de titel platgeslagen tot Königin der Huren). Wie zo veel succes heeft moet wel een goed schrijver zijn, was de redenering van menige redactie, en moet wel belangwekkende opinies hebben. En hij hád over alles altijd een mening. Hij betoogde dat zwarte mensen in Holland buiten de showbusiness en de sport onzichtbaar waren, en leek dat vacuüm in zijn eentje wel te willen vullen. Hij bracht elke maatschappelijke problematiek terug tot de voor zijn achterban inzichtelijke tegenstelling van zwart versus wit, en reduceerde verleden en heden tot het al even inzichtelijke duo slavernij en racisme. Verscheen er een witte commentator over zwarte zaken in een actualiteitenrubriek: hij belde direct de redactie om nog tijdens de uitzending te sommeren dat daar een zwarte commentator had moeten zitten.

Hij ging de scholen in, verzorgde schrijftrainingen en zelfs masterclasses. Dat laatste is niet zo verwonderlijk. Ik ken schrijvers van heel wat krakkemikkigere boeken dan De koningin van Paramaribo die zich ook als schrijfexpert uitventen, en in Paramaribo noemt iemand die drie gedichten heeft uitgetikt en aan elkaar geniet zich al gauw schrijver. (Direct na zijn dood wierpen zich al kandidaten op die zelf nog nooit één letter hadden gepubliceerd, om zijn laatste, onvoltooide romanmanuscript af te schrijven – de Heere beware.) Voor de leerlingen gold dat hier iemand stond die had bereikt waar zij klaarblijkelijk voor schreven: succes. Ik heb weleens zo’n masterclass van Clark bijgewoond. Die vereiste niet meer van de leerlingen dan dat ze De koningin van Paramaribo gelezen hadden; historische stof: kijk naar De koningin van Paramaribo, structuur: zie De koningin, karakteropbouw: zie Maxi Linder. Vreemd, want ik weet dat hij toch minstens nog één ander boek had gelezen: Roots van Alex Haley.

Dit lijkt allemaal op ijdeltuitige navelstaarderij. Clark Accord kwam ook vaak over als een navelstaarderige ijdeltuit, maar ik vraag me af of dat niet een houding is die hem door de omstandigheden, door het plotselinge, overdonderende succes is opgedrongen. Hoe zwaar is het om tot rolmodel gebombardeerd te worden? Want dat was wat hij plots voor heel veel Surinamers was geworden: iemand die een superboek had geschreven, daar een supersucces mee had geboekt en die al die eigenwijze bakra’s continu hun racistische vooroordelen onder de neus wreef. Iemand die precies had gedaan wat je zelf ook altijd gewild had. Langzamerhand groeide Clark ook in zijn rol, hij nam initiatieven om zwarte schrijvers te stimuleren, hij praatte gemakkelijk en moedigde anderen aan, en ten slotte opteerde hij voor de status van Groot Vaderlander door ook sociale projecten op te zetten, zoals een warme-maaltijdprogramma voor behoeftige oude mensen. Dit heeft natuurlijk weinig te maken met literatuur – althans in Nederland. In Suriname gaat het om één continuüm van schrijven, mensen verhalen vertellen over hun eigen land, zwart zelfbewustzijn uitstralen, sociaal bezig zijn.

Ik heb één getuigenis dat Clark helemaal niet zo de van zelfvertrouwen blakende schrijver met de grote S was. Hij bezocht een workshop in de Bijlmermeer van Rebecca Walker, de dochter van Alice Walker, en merkte in die kleine kring op: ik heb een boek geschreven waarvan meer dan honderdduizend exemplaren zijn verkocht en nog altijd vind ik niet dat ik een schrijver ben. Dat pleit voor hem, vind ik, en het is ook wel enigszins begrijpelijk dat dat niet het discours is waarmee je beginnende schrijvers in Paramaribo, die van jou wijze raad verwachten, tegemoet kunt treden. Het nog altijd sterk hiërarchische denken in Suriname wreekt zich daar toch. Ach, waar wreekt het zich niet vandaag de dag. Accord ging zelfs nog verder bij die workshop. Hij zei dat hij nooit de stap had gemaakt om te schrijven over wat hem echt bezighield, zijn jeugd, familie en homoseksualiteit, en dat hij zich in zijn keuze van onderwerpen liet bepalen door zijn (volkse) lezers. Als hij zou schrijven over wat hem écht bezighield, was hij bang dat hij zijn lezers zou verliezen. Dat is bijna ontroerend eerlijk. Wat hij zei impliceerde natuurlijk dat hij dan wel een beter schrijver zou zijn.

Dus dan nu de hamvraag: wat is het soortelijk literair gewicht van De koningin van Paramaribo? De ontvangst van het boek in de literaire kritiek was niet bepaald juichend. Pieter Steinz oordeelde in NRC Handelsblad van 12 februari 1999 dat het gaat om ‘een bakvisachtig proza dat gekenmerkt wordt door stilistische overdrijving, clichématige beschrijvingen, stilistische stopwoordjes, onwaarschijnlijke en uitleggerige dialogen, en een wildgroei aan vraag- en uitroeptekens’. Geen oordeel waarmee je 120.000 boeken kunt verkopen. Maar voor het gros van de lezers van De koningin van Paramaribo doet zo’n oordeel er helemaal niet toe. Dat gros heeft lak aan stijl, structuur, taalfouten. Sterker nog: dat ziet in het oordeel van zo’n witte criticus juist een bevestiging van de waarheid van het eigen oordeel. Maar de waarheid is natuurlijk dat dat gros nooit de NRC leest en ook nooit op een andere manier zo’n recensie onder ogen krijgt. De koningin van Paramaribo wordt gelezen omdat het een smeuïg verhaal uit de eigen geschiedenis is, compleet met rokende vagina’s.

Hoe belangrijk is dan die eigen literaire verwerking van de geschiedenis? Erg belangrijk, zie de honderdduizend-plus verkochte exemplaren, de vertalingen, alle aandacht. John Leefmans keek in een opstel in Wandelaar onder de palmen (2004) niet naar de vorm, maar concentreerde zich uitsluitend op het historische verhaal en stelde vast dat het boek vele, vele missers kent. Hij sloeg de spijker op de kop toen hij stelde: ‘Hebben al die kopers dan ongelijk? Ja, zij hebben ongelijk, en ik verdenk er sommigen van, dat zij hun integriteit hebben geof ferd aan de loyaliteit aan de “Surinaamse zaak” – wat op zich een belediging van deze zaak is.’ Leefmans bedoelt dat velen oogkleppen opzetten en de juichtoeters tevoorschijn halen, zodra het maar om iets Surinaams gaat. Hij komt met een zeer lange rij van fouten tegen de logica en historische onjuistheden: plastic in 1902 toen dat nog moest worden uitgevonden, een stoomschip dat in 1914 rondvaart maar pas in 1919 werd gebouwd, enz. enz. Maar echt pijnlijk wordt het pas als Leefmans Accord zijn eigen westersheid onder de neus wrijft: ‘En daar zie ik ook nog, dat de hoeren dansten “op de swingende opzwepende tonen van de rumba en de conga”. Voor iemand uit het Caraïbisch gebied is dit een tikje lachwekkend, want een typische observatie van een ongeïnformeerde Europeaan of Noord-Amerikaan. Voor een Cari biër zijn de tonen van rum ba en conga niet opzwepend of swingend: de ene dans is statig, de andere grap pig als een polo nai se. En het lijkt mij, dat in die tijd, de hoeren eerder kaseko zou den dansen of een (modieus) wals je van Strauss.’

Clark Accord was nogal pissig over dit opstel, en vermoedde dat ik, als mederedacteur van de bundel waarin het stuk verscheen, wel de boze genius ervan zou zijn. Dorpse paranoia, niet onbekend onder Surinamers en andere lidmaten van kleine landen als Monaco, Luxemburg, Vlaanderen, Nederland. Alsof Leefmans, die de Surinaamse literaire broekies al in de jaren zestig duchtig de oren waste, mij nodig zou hebben gehad om dit onderwerp te bedenken. Clark en ik hebben de zaak uitgepraat, daarmee was de kwestie af. Het stuk van Leefmans zal overigens, evenmin als Steinz’ recensie, door de lezers van Accords debuutroman zijn gelezen. En dan nog: het zou er nauwelijks iets toe gedaan hebben. Niet omdat elk historisch feilen in een roman van de tafel kan worden geveegd met de dooddoener dat het een fictioneel werk is. Ook aan dat soort argumenten heeft het lezerspubliek van De koningin van Paramaribo geen boodschap. Dat er geen theater Luxor was in Paramaribo in de jaren dertig: het zal ze worst wezen. Het gaat er bij hen om dat dit ‘van ons’ is, wi eigi sani, ons eigen ding. Het is een onontkoombare vierslag: het verhaal is van ons, de schrijver is van ons, de schrijver is een celebrity en die schrijver bewijst zijn morele superioriteit en vaderlandsliefde met zijn liefdadige werk. No fas’mi, kom niet aan me!

Het viel me bij de herdenkingsstukken die na Accords overlijden verschenen op dat zo veel scribenten ingingen op De koningin van Paramaribo, maar Accords beide latere romans, Tussen Apoera en Oreala (2005) en Bingo! (2008), kenschetsten in de woorden van de flapteksten. Die latere romans hadden ze dus duidelijk niet gelezen. Dat is dan tegelijkertijd een weerspiegeling van het gebrek aan succes van die boeken. Ik herinner me het moeizame vertellen van Tussen Apoera en Oreala, en sla even lukraak een pagina open, het begin van het derde hoofdstuk:

Sathobang had haast. Ze wilde zo snel mogelijk weg uit het gehate oerwoud. Nu Marahakang haar ervan had verzekerd dat Binali veilig bij Kolâsji was, hoefde ze zich om hem geen zorgen meer te maken. Met grote passen liep ze voor Hononokwa uit. Ze spoedde zich voorbij de woudreuzen met hun enorme stammen. Het zachte bruine tapijt van dode bladeren week uit elkaar onder het geweld van haar blote voeten.

Beginnersfout: vijf persoonsnamen in één korte alinea. Woudreuzen met enorme stammen: een zuiver pleonasme. Tapijt van dode bladeren: cliché. Geweld van blote voeten: onwaarschijnlijk. Maar ja, ik vertel er niet bij dat we hier al op pagina 131 zitten en tegen die tijd was Vassallucci allang nog uitsluitend bezig met de publiciteit die moest gaan losbarsten. Zover kwam het bij dit boek overigens niet: spoedig na verschijnen van de roman verdween Circus Vassallucci. Behalve daaraan, kan het gebrek aan succes van Accords tweede boek ook aan een andere, merkwaardiger reden te wijten zijn geweest: volwassenenliteratuur over indianen scoort onder Surinamers praktisch nooit. Geen idee waarom, misschien omdat die onverstoorbare indianen door hun aanwezigheid duidelijk maken wie de echte Surinamers zijn – heel vervelend vinden de Creolen dat.

Dan zat Accord met zijn derde roman, Bingo!, toch beter: verhaal rond een creoolse gokverslaafde in Nederland. Hier werkte ook in zijn voordeel dat er een goedkope pocketuitgave op de markt kwam, en dat er opnieuw een muziektheaterstuk van gemaakt werd. Grote namen van producenten doken op – Van den Ende, Mojo – maar het stuk kwam niet verder dan een handvol try-outs. Wreekte zich hier dat Accord zich het liefst met zwarte mensen omringde en daardoor bepaald niet altijd de besten in hun vakgebied aantrok? Matig succes voor zijn derde roman, helemaal niets vergeleken met De koningin. Hoofdpijnboek? Te weinig seks? Geen alternatief voor het sigaar-roken tussen de schaamlippen? Te veel Holland, te weinig Surinaamse tempo doeloe? Spijtig dat Clark Accord zelf geen nieuw antwoord op deze vraag heeft kunnen geven met het voltooien van zijn nieuwe roman, die Plantage d’Amour zou gaan heten. Zeven hoofdstukken liggen er over de geschiedenis van zijn eigen familie, met een grootvader die uit de slaventijd gekomen wist op te klimmen tot grootgrondbezitter. Het Surinaamse publiek heeft dit soort boeken broodnodig. Om een breder publiek te bereiken telt het verhaalgegeven minder dan de echte schrijfkwaliteit.

Op die waaierige maandagavond dat zijn Nederlandse aanhang afscheid van hem kwam nemen bij de Amsterdamse begraafplaats Westgaarde aleer hij naar Suriname zou worden gevlogen, kwamen honderden samen. De Surinamers doen dat prachtig, met veel gevoel voor traditie en ritueel, en zelfs bij alle verdriet om hun te vroeg heengegane jonge god, ook met een kwinkslag: kijken wie het eerst en het hardst een nieuw rouwlied in kan zetten. Er liep een enkele Hindostaan rond, een enkele Javaan, een handvol bakra’s, voor de rest alleen Creolen. Surinamers horen zoiets niet graag, klampen zich maar wat graag vast aan de mythe van het gedeelde Surinamerschap. Maar dat ondergraaft de vaststelling niet dat Clark Accord de geschiedenis in zal gaan als de schrijver van één boek, een belangrijk boek voor zijn eigen mensen. Dat is al meer dan veel schrijvers bereiken. Er was intens verdriet na Clarks overlijden, velen hielden oprecht van de man, want Clark Accord was ook een trouwe vriend, een lieve jongen die zich soms groter moest voordoen dan hij zich voelde. Laat dat toch ook gezegd zijn, al heeft het met literatuur op zich niet zo veel te maken. Of voor veel Surinamers juist wel. Je kunt daar als westerse literatuurliefhebber de schouders over ophalen. Maar als het over liefde gaat bestaat er geen gelijk. En dus ook niet als het gaat over de liefde voor een boek dat De koningin van Paramaribo heet.