Steeds dierbaar was mij deze ene heuvel
en deze haag, die naar zo vele kanten
de verre horizon aan ’t zicht onttrekt.
Maar zit ik hier te kijken, dan zijn het
de eindeloze ruimte daar voorbij,
opperste stilte en peilloos diepe rust
die ik mij indenk; waardoor van schrik bijna
mijn hart verstijft. En wanneer ik de wind
hoor ruisen door die takken, dan ga
ik met de oneindige stilte vergelijken
die stem: en ik gedenk de eeuwigheid,
en de dode seizoenen, en het nu
dat leeft, met zijn geluiden. Zo verdrinken
in al die mateloosheid mijn gedachten:
en heerlijk is een schipbreuk in die zee.

Vertaling: Maarten Asscher