Onlangs las ik Niemand in de stad, een wervelende roman van Philip Huff. Op het omslag schemert door de letters van de schrijversnaam en de boektitel het ongeschoren gezicht van de schrijver. Op de achterzijde van het boek is zijn hoofd nogmaals te zien, in leren jasje en met de linkerhand grijpend naar de nog steeds ongeschoren rechterwang. De roman, die in januari 2012 verscheen, vertelt het verhaal van een jaar uit het leven van de student Philip Hofman.

Het is een verhaal van deze tijd. Als het gezicht van de schrijver al geen boekdelen spreekt, dan doet zijn geboortejaar 1984 dat wel. Huff studeerde filosofie en geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, zo vertelt het omslag, en dat wettigt het vermoeden dat hij het studentenleven waarover hij schrijft van nabij kent. De naam van de hoofdpersoon vertoont daarbij een opvallende gelijkenis met die van de schrijver. Het is dus écht!

Het is een roman over vriendschap en slordigheid. Philip bewoont met een aantal medestudenten een dispuutshuis aan een van de Amsterdamse grachten. Philip en de anderen drinken veel, zitten achter de meiden aan, studeren weinig, terwijl de tijd voortgaat. Er zijn weinig romans waarin zo veel horloges voorkomen! Intussen vermorst Philip bijna alles wat kostbaar is in zijn leven. Hij laat zich leiden door gemak, dorst en lust en liegt recht wat krom is. Als croupier verdient hij geld aan de mensen die verslaafd zijn aan gokjes. Het zuur kwelt hem onophoudelijk en in de loop van de strijd verliest hij een stukje van zijn vinger.

In sommige kritieken werd de roman nog wel geprezen, maar lagen de hoofdpersonen onder vuur. Het waren leeghoofden. In die hekeling kroop buiten het boek opgedane afkeer van corpsstudenten, die zich gemakkelijk in ballerige stereotypen lieten vastleggen. Aan de hoofdpersonen, hun onderlinge loyaliteit en de luiheid om elkaar echt te leren kennen, is daarmee naar mijn smaak onvoldoende recht gedaan. ‘Die Leiden’ van de jongens, maar aardige jongens, zijn bij al het drankgelag waarachtig. Wie dat niet ziet, heeft last van buitenboekse beelden.

De roman van Huff werd door NRC Handelsblad, ondanks de wat zuinige bespreking die het blad eraan wijdde, voor abonnees gratis beschikbaar gesteld: je kon hem downloaden voor je e-reader. Nauwelijks moeilijker is het om nu de roman De Leidsche Straat-schender, Of de Roekelooze Student in bezit te krijgen. De roman verscheen omstreeks 1680 in Amsterdam en werd in 1681 in het Duits vertaald als Der ruchlose Student, in 1681 in het Engels als The London Bully en in het Nederlands nog omstreeks 1780 herdrukt. In de zeventiende en achttiende eeuw verscheen De Leidsche Straat-schender op allerlei lijstjes van ‘beruchte boeken’, maar het was daarna niet langer ‘gewoon te koop’. In openbaar bezit is er van de roman nog maar een handvol exemplaren over. De rest? Als vieze boekjes weggedaan? Stukgelezen? In 2002 plaatste Inger Leemans de Straat-schender in haar studie Het woord is aan de onderkant op een boekenplankje van pornografische romans die ‘radicale ideeën’ zouden bevatten. Dat hielp, want sinds 2010 is de romanweer in boekvorm te lezen. Bij de kassa van de grote boekwinkels liggen er geen grote stapels van, maar in de boekwinkels met een uitgelezen smaak is nog wel een exemplaar te vinden.

In die oude roman treedt een student naar voren en deze spreekt de lezer toe alsof die moet luisteren: spits de oren, lezer, ‘en luisterd met aandacht na het verhaal van mijne heerlijke daaden’. De student heet Jodocus! Bijna drie eeuwen geleden kon dat nog en was je met zo’n voornaam niet per definitie een flapdrol of een eend. Déze Jodocus is een Amsterdamse jongen die in Leiden gaat studeren, er weinig studeert en veel avonturen beleeft. Zijn levensverhaal is terechtgekomen in de roman De Leidsche Straat-schender, Of de Roekelooze Student.

De schrijver van De Leidsche Straat-schender laat zich niet kennen en in het begin van het tweede deel geeft hij zijn zo suspecte anonimiteit zelfs het aanschijn van deugdzaamheid: ‘door ’t verswijgen van mijn naam’ wordt duidelijk ‘dat ik ’er geen lof uit soek,’ zo beweert hij. De kritiek, waar het eerste deel op mocht rekenen, lijkt voor hem een andere reden om zijn ware gezicht niet te tonen. Al maakt hij die kritiek wel bij voorbaat belachelijk: zo zijn er lezers die zich hebben gestoord aan een scène uit het eerste deel. Daar raken mannen en vrouwen in het Leidse vleeshuis slaags, maar dat zou in strijd zijn met de werkelijkheid: het vleeshuis was voor vrouwen verboden. De schrijver verwerpt die kritiek: vroeger mochten vrouwen er wél komen. Ook zijn er ‘Jonge Juffertjes’, die het eerste deel te grof vonden, maar – zo weet de schrijver – de roman wel graag lezen, ‘en dat de vinger ondertusschen al dikwils de bediening van iets anders waar neemt’. Het verhaal prikkelt, maar wie het boek afwijst, deugt zelf niet.

De roman vertelt de geschiedenis van Jodocus’ studententijd. Van studeren komt niet veel terecht, althans van het ‘doorbladeren van Aristotiles, Scotus, Kartesius, en meer andere van die Potentaten’, zoals het studeren getypeerd wordt. Belangrijker zijn de lessen van het leven, want ‘de Schriften en mondelinge vermaningen sijn dikwils te swak en magteloos’. Wie wil overleven, kan beter schermles nemen en leren zwemmen. Wie echt wat wil leren, kan dat het beste aan den lijve ondervinden.

In De Leidsche Straat-schender wordt bijna alles aan den lijve ondervonden. Jodocus wordt door het Leidse hoertje Antonetta voor schut gezet. Na een nacht vol seks ontwaakt hij ’s ochtends naakt op straat, beroofd van geld, kleren en zelfvertrouwen. Ook weer wat geleerd! Dan komt hij haar later in Rotterdam tegen en wreekt hij zich hardhandig en genadeloos. Zo gaat dat! Jodocus laat een student zonder goede tafelmanieren kaarsvet uit een mergpijp zuigen en een afgrijselijk vloekende student laat hij in de waan dat hij door blindheid is getroffen. Die hebben hun lesje geleerd. Enzovoort. De ene geschiedenis na de andere.

In Jodocus’ studentenleven is er een belangrijke plaats weggelegd voor vriendschap. De meeste avonturen worden beleefd in het gezelschap van medestudenten. Die krijgen zelden een naam, maar in tijden van nood staan zij klaar om Jodocus uit de brand te helpen. Studenten zijn ook spelers! Jodocus en zijn medestudenten vermommen en verhullen zich om doeltreffender te kunnen toeslaan én zij dobbelen als ze krap bij kas zitten.

De Leidsche Straat-schender is als roman geen wereld in woorden, waarin alles met elkaar samenhangt. Na alweer een leerzame episode heet het: ‘Maar al genoeg hier van, en weer wat anders voor den dag gebragt; want de verscheidenheit en verandering verheugen het gemoed, en doen alle wanlust en vadsigheid uit den Geest verdwijnen.’ Uit de vadsige geest van de lezer. Die wil variatie! Kicks!

Twee studentenromans, eentje van toen en eentje van nu. Waar schrijvers in 1680 hun naam niet aan wilden geven, bekennen zij in 2012 met graagte schuld. De geheimschrijver is mediamiek en fotogeniek geworden. De snelheid van Niemand in de stad heeft echter veel te maken met de afwisseling in De Leidsche Straat-schender. Zo wil de lezer het en zo is het leven van 1680 en 2012, Leiden toen en Amsterdam nu, onrustig en oneerbaar. Dat leven doet de ‘players’ pijn: Jodocus wordt met enige regelmaat geschonden en Philip moet een stukje van zijn vinger missen. Pornografische romans? Nou nee, eerder vrijmoedige en onthutsende portretten van student en stad, mens en wereld. Komt dat lezen, komt dat zien!

De Leidsche Straat-schender, Of de Roekelooze Student is in 2010 opnieuw uitgegeven door uitgeverij Astraea, in een door Rietje van Vliet bezorgde editie. Niemand in de stad van Philip Huff verscheen in januari 2012 bij uitgeverij De Bezige Bij.