Altijd verhelderend om een historische foto te nemen, om aan de hand van een bepaalde plek of een moment uit de geschiedenis te bezien wat je te weten kunt komen over de wereld zoals die toen was. En nu is. Als je kijkt hoe het er rond 1850 voor stond met oorlog en vrede in Europa, dan valt allereerst op dat er bijna niets te melden is. Op een bescheiden oorlog na tussen Denemarken en een paar Duitse staten over Sleeswijk-Holstein in het uiterste noorden van Duitsland, een oorlog die zesduizend doden zou kosten, heerste er in heel Europa een bijna bizarre vrede.

Het kost weinig moeite om de redenen achter deze onkarakteristieke rust aan te wijzen. Door de bloedige revoluties van 1848 was alle animo voor een gewapend conflict verdwenen. De revoluties, zo leek het, waren mislukt, het ancien régime had aan de macht weten te blijven en Europa was autoritairder en absolutistischer dan ooit. De helden van de revolutie, Garibaldi, Kossuth, Bakoenin en hun geestverwanten, zaten in de cel, waren verbannen of vermoord of monddood gemaakt. Ook revolutionairen van minder kaliber hadden zich moeten aanpassen. Karl Marx leidde een comfortabel leventje in Londen. Richard Wagner, die in Dresden op de barricades had gestaan, stak daarna zijn revolutionaire energie in zijn muziek.

In 1848 was de middenklasse in opstand gekomen, voor het eerst sinds 1789. Maar dit keer waren de autoriteiten er beter op voorbereid, en de eisen voor politieke invloed werden al snel samen met de barricaden weggevaagd. Europa, nog steeds getekend door het trauma van Napoleon, een generatie eerder, leek terug te zakken in politieke apathie. Maar onder het schijnbaar onwrikbare oppervlak was het zaad van de verandering gezaaid. Het nationalisme kwam op als tegenkracht van het feodalisme en werd – hoe anders dan vandaag – geassocieerd met hervormingen, progressieve ideeën en democratische idealen. De middenklasse en de revolutionaire intellectuelen die daaruit voortkwamen (want nagenoeg elke revolutie is gedragen door mensen uit de middenklasse) begrepen dat ze zich moesten consolideren en organiseren om de macht van hun aristocratische heersers te breken.

Toch was het Europa van 1850 een heel ander werelddeel dan nu, ook al werden langzaam de contouren van een moderne orde zichtbaar. Het grootste politieke machtsblok, groter dan Frankrijk en Spanje, en meer een eenheid dan Duitsland, met zijn lappendeken van staatjes, was het Habsburgse Rijk, dat zich uitstrekte van Czernowitz in de Oekraïne tot aan Milaan en Bregenz, en van de kust van Dalmatië tot aan Reichenberg, net ten zuiden van Dresden.

Net als veel andere politieke grootheden in Europa was ook het Habsburgse Rijk een relict uit het verleden. Het Oostenrijkse keizerrijk, zoals het nu officieel heette, was eigenlijk in de Middeleeuwen ontstaan, nogal ongericht, dankzij dynastieke huwelijken en af en toe een oorlog. Daarbij was geen aandacht geweest voor de sociale of culturele identiteit van de etnische groepen die er nu deel van uitmaakten, en dus had het rijk nu veel last van nationalistische bewegingen.

Het midden van de negentiende eeuw was voor de volken van Europa een politieke en culturele waterscheiding. Afgezien van het geïndustrialiseerde Groot-Brittannië waren de Europese landen nog steeds voor het overgrote deel ruraal van karakter. De meeste mensen werkten op het land en woonden op een afgelegen boerderij of in een klein dorp. Slechts 12 procent van de bevolking woonde in plaatsen van vijfduizend en meer inwoners. Opvallende uitzonderingen waren Engeland (43 procent), Schotland (29 procent), Nederland (29 procent) en het zuiden van Italië (26 procent). Voor de meeste mensen stonden de grote vernieuwingen die binnen een generatie de wereld een revolutionair nieuw aanzien zouden geven ver van hun dagelijkse bestaan. Fabrieken met stoommachines stonden eigenlijk alleen nog in het noorden van Engeland, in België en het westen van Duitsland en in het grensgebied tussen Bohemen en Duitsland. Europa was een land van boerenkinkels.

De rust die in 1850 in Europa heerste, was de stilte voor de grote storm van de modernisering, die eeuwenoude instituties weg zou blazen en een heel andere maatschappelijke structuur zou brengen. De industrialisatie begon zich al te laten gelden, het evenwicht werd door de rivaliteit tussen diverse landen verstoord, en al kort daarop zou het opnieuw oorlog zijn. In 1853 brak de Krimoorlog uit, aan de rand van het Russische rijk, waar Rusland het opnam tegen het door een aantal bondgenoten gesteunde, maar toch traag ineenzijgende Ottomaanse Rijk, dat zich toen nog tot Afghanistan uitstrekte. Het desastreuze conflict, met als inzet beheersing van de Zwarte Zee en de route naar India, het juweel in de Britse kroon, zou 600.000 militairen en non-combattanten het leven kosten. 400.000 van hen zouden niet op het slagveld omkomen, maar als gevolg van ziekten.

Deze gruwelijke oorlog op de zuidoostelijke flank van Europa, de eerste die op foto’s werd vastgelegd, was maar een voorbode van de dingen die nog zouden komen. Strategische belangen en nationalistische sentimenten zetten de landen van Europa steeds meer tegen elkaar op. Door de onderlinge rivaliteit zou een lange serie conflicten ontstaan, conform de uitspraak van Clausewitz dat oorlog de voortzetting van politiek met andere middelen is. In eerste instantie wist men de conflicten nog beperkt te houden, in ‘klassieke’ oorlogen tussen twee legers, waarbij relatief weinig burgers betrokken waren. Vaak speelde Duitsland daarbij een rol, of beter gezegd Pruisen, dat sterker geïndustrialiseerd was dan zijn buren en de positie opeiste waarop het op grond van zijn ligging en macht recht meende te hebben. De expansionistische, provocerende koers die het land voer, leidde tot gewonnen oorlogen tegen Denemarken (1864), Oostenrijk (1867) en ten slotte Frankrijk (1870-1871), het ontstaan van Duitsland als eenheidsstaat en van het Duitse keizerrijk. Groot-Brittannië verkoos zijn kracht buiten Europa te laten voelen, bij de Indiase muiterij, de opiumoorlogen en andere conflicten waarbij de macht van het imperium werd geconsolideerd en uitgebreid.

Een foto uit de Krimoorlog is niet alleen een van de eerste foto’s die er van een oorlog zijn gemaakt, maar ook een van de effectiefste en aangrijpendste.
Roger Fenton, die hem maakte, moest met lange sluitertijden werken en mocht geen foto’s nemen van militairen in actie of van gewonden of doden. Na de beruchte charge van de Lichte Brigade, een spreekwoordelijk voorbeeld van zinloze heldenmoed en anachronistische stupiditeit, waarbij Britse cavaleristen een charge uitvoerden in een dal vol Russische artillerie en infanterie – in zijn beroemde gedicht noemde Tennyson het de ‘Vallei des doods’ –, was de grond bezaaid met lijken en kanonskogels. Fenton besloot de hopen kogels langs de weg vast te leggen als illustratie van die titel.

Foto’s zijn een veelzeggende illustratie van de veranderingen die in deze tijd plaatsvonden, niet alleen op het industriële en politieke vlak, maar ook in het hoofd van mensen, doordat de technologie steeds meer inzicht bood in hoe de wereld in elkaar stak. Eén voorbeeld hiervan voert ons naar Nederland. Koning Willem II, die in 1848 behendig een revolutie had voorkomen door ‘van zeer conservatief binnen vierentwintig uur zeer liberaal’ te worden, zoals hij zelf zei, en de liberale voorman Thorbecke had verzocht om een liberale grondwet op te stellen, was maar een jaar later, in 1849, overleden. Alle portretten die we van hem hebben, zijn etsen of schilderijen in de traditie van Lodewijk XIV, waarop hij voornaam en edel staat afgebeeld, ondanks een zichtbaar teruglopende haarlijn.

Zijn losbandige zoon en opvolger Willem III (1817-1890), die weinig om macht gaf, alles wat naar democratie zweemde haatte, en het grootste deel van zijn ontembare energie stak in buitenechtelijke affaires, kwam op de troon toen er al foto’s konden worden gemaakt. Op zijn officiële portretten, hierboven een uit 1856, is hij een imposante, knappe verschijning, net als zijn vader, met een donkere baard en een joyeuze houding, en ook qua uitmonstering alles erop en eraan. Het beeld dat de toeschouwer hier wordt gepresenteerd is net zo oud als het feodalisme zelf: machthebbers worden uitgebeeld als leden van een superieure kaste. Zij zijn de juiste persoon om over anderen te heersen. Sterker nog, zij zijn daartoe uitverkoren.

Inmiddels was de fotografie op het toneel verschenen. Slechts negen jaar later werd er een officieel studioportret van de koning gemaakt. Dit keer kon zelfs de zorgvuldig uitgekozen pose hem niet redden. Op de foto zie je een afgeleefde bon-vivant, wiens omvangrijke buik en bleke gezicht niet meer weg te moffelen zijn, hoezeer de fotograaf ook zijn best doet. De heersers beginnen zorgelijk veel te lijken op hun onderdanen. De mythische aura die tot dan toe de groten der aarde bij officiële portretten van anderen had onderscheiden was in de eeuw van de industrialisering niet meer vol te houden. De absolutistische heerser was door de techniek achterhaald.

Toch kende het land waarvan Willem III in 1850 koning was vrede en rust. De eerste brievenbussen, een hele vernieuwing, verschenen in 1850, in Den Haag, de industrialisering kwam langzaam op gang, en de koloniën werden een steeds belangrijker aanjager van de economie, en daarnaast een plek waar ambitieuze mannen fortuin konden proberen te maken. Er was zeker sprake van uitbuiting door het moederland. Eduard Douwes Dekker, die op Sumatra in 1842 tot controleur was benoemd en tot 1856 in het toenmalige Nederlands-Indië zou blijven, was gechoqueerd door de corruptie, wantoestanden en arrogantie die hij aantrof en legde alles wat er mis was aan het koloniale bewind vast in zijn roman Max Havelaar. Ook dit hoorde bij de Europese bewustwording.

Even hadden de Europeanen in 1848 van een duizelingwekkende nieuwe vrijheid geproefd, maar bijna meteen werd die vrijheid weer tenietgedaan door een elite die niet bereid was om iets af te staan van zijn rechten, rijkdom en onbegrensde macht. De Victoriaanse tijd brak aan, waarin de maatschappij onwrikbaar in cement gegoten leek, een tijd voor technici, industriëlen en ontdekkingsreizigers. Toch zou de zaak al snel weer op drift raken en zou Europa binnen één generatie onherkenbaar zijn veranderd. De grootouders van een in 1850 geboren meisje hadden waarschijnlijk Lodewijk XVI nog meegemaakt, en de Franse Revolutie. Haar kleinkinderen konden in 1969 op de televisie getuige zijn van de eerste maanlanding.

In 1850 leek Europa voor de mensen aan de top een veilige, geborgen plek, vonden mensen onder aan de maatschappelijke ladder het een tot wanhoop stemmende, oneerlijke samenleving en dachten en hoopten de paar mensen daartussenin dat er een ander leven, een andere samenleving mogelijk was. Al met al waren de verschillen met 2012 niet zo groot.

Vertaling uit het Engels: Pon Ruiter