Aangezien ze alle drie op een andere manier zouden komen, leek het het beste elkaar in het museumcafé te treffen. Daar kon je de tijd gemakkelijk doorkomen, mocht er iemand laat zijn. Dat zou dan waarschijnlijk Teresa zijn, die het verst moest reizen. Mark nam zijn laptop mee. Hij was er niet zeker van of hij Joe na vijftien jaar nog zou herkennen. Wat het echt zo lang geleden? Of zelfs nog langer? Hij was met Teresa bevriend geweest. Mark liet zijn ogen snel over de tafeltjes buiten gaan en stapte toen naar binnen.

Het café was shabby en stampvol. Mark had de indruk dat de mensen hun tafeltjes veel langer bezet hielden dan nodig was om hun drankjes en hapjes te consumeren. Een heleboel lazen er de krant. De meesten hadden hun jas aangehouden, ondanks de warmte. De ramen waren beslagen. Hij zag meteen dat zijn vrouw er niet was – hij voelde haar aanwezigheid meestal al voordat hij haar had gezien – en slechts één man verdiende een tweede blik, een priester in het zwart. Maar Joe zou zijn habijt toch niet dragen? Dat had hij nog nooit gedaan, in het openbaar. De priester zat in de hoek, met zijn gezicht naar het raam, en had net zulk glanzend zwart haar als Joe, maar toen Mark hem naderde werd duidelijk dat hij te jong was. Joe’s haar zou er niet meer zo uitzien. Het zou borstelig peper-en-zoutkleurig zijn, of misschien zou hij kaal zijn. De tijd vloog.

Mark haalde een kop koffie, vond een tafeltje en trok zijn laptop uit de hoes, stond toen weer op. Het was wel oké daarbinnen, maar hij voelde zich niet op zijn gemak. De dikke vrouw die tegenover hem zat, verdiept in haar sudoku, het jonge stel links van hem dat hun e-book las, er was iets beklemmends aan ze. In het fluorescerende licht leek de Financial Times van de priester stoffig.

Mark pakte zijn koffie en liep naar de deur. Buiten was het winderig. De enkele rokers hokten bij elkaar. Hij twijfelde, maar stapte toch naar buiten; hij zette zijn kopje op tafel en ging terug voor de computer. Toen hij weer buiten kwam vloog zijn servet weg. Mark deed de bovenste knoop van zijn jas dicht en vond hem knellen. Zijn nek werd dikker. Toen klapte hij zijn scherm op om te gaan werken. Joe zou hem moeten herkennen, mocht Teresa niet als eerste arriveren.

Terwijl hij bestudeerde wat hij had geschreven en bedacht hoe ontoereikend dat was, en hoe dringend zijn deadlines, vroeg Mark zich af waarom hij erin had toegestemd vrijaf te nemen. Gewoonlijk moest zijn vrouw een familiebijeenkomst organiseren om zo’n ‘echtelijk moment’ te scheppen, zoals hij het noemde, een verjaardag of een reünie thuis in Dorchester; of hij nodigde haar uit naar Londen voor een institutioneel diner waar een respectabele partner vereist was. Dan brachten ze het er goed vanaf. Ze vormden zelf een institutie, twee mensen van dezelfde leeftijd die al decennia bij elkaar waren: een team. Maar Mark slaakte altijd een zucht van verlichting als hij haar weer op de trein had gezet. Ik stem in met dingen waar ik geen zin in heb, besloot hij, omdat ik er een hekel aan heb mensen teleur te stellen. Hij had helemaal geen zin om Joe weer te zien, of om de tentoonstelling te bezoeken; Joe zou lastige herinneringen wakker roepen, en kunstexposities werden altijd overschat. Mark probeerde zich nog steeds op zijn rapport te concentreren, toen een stem hem begroette.

Maar niet de stem van Joe. Het was Richard Shields, met wie Mark een paar jaar daarvoor had gesquasht. ‘Mijn nieuwe kantoor zit nou net hier aan Hendry Place,’ zei de lange man. Ze speelden altijd behoorlijk hard, mepten de bal in het rond alsof hun leven ervan afhing; daarna bespraken ze tot de cafés dichtgingen hun vriendinnen.

Uit een nostalgische reflex vroeg Richard Mark meteen of hij tijd had voor een drankje, en Mark, die dolgraag zijn lunchpauze aan drinken met Richard had besteed, legde uit dat hij zat te wachten op zijn vrouw en een oude vriend van hen die in het buitenland woonde. Ze zouden naar de tentoonstelling van Augustus en Gwen John gaan.

‘Nog altijd samen?’ Richard trok een wenkbrauw op.

‘De Johns zijn al decennia dood.’

‘Jij en Teresa, sufferd.’

Mark glimlachte. ‘Als straf voor onze zonden. Zij houdt van het huis in Dorset. Ik ben meestal hier in de stad.’

‘Ouwe vreemdganger.’ Richard schudde zijn hoofd.

Mark zuchtte.

‘En die andere gast?’

‘Joe? Geloof het of niet, Joe is degene die ons aan elkaar heeft voorgesteld.’

Mark zette nu een anekdote in die hij al duizend keer had verteld. Dertig jaar geleden was hij, terwijl hij zich door de kantine van het college haastte, even blijven staan om met Joe te kletsen, een Ierse student die verderop in de gang van dezelfde studentenwoning bivakkeerde. Dit speelde zich af in Bristol. Het meisje naast Joe had hem uitnodigend aangekeken en later had Mark Joe om haar nummer gevraagd.

‘Hij wilde het niet geven. Zei dat het zijn vriendinnetje was. Ik ging terug naar mijn kamer, en wat denk je? Tien minuten later belt Teresa. Hoe kom je aan mijn nummer? vroeg ik. Bleek dat Joe het haar had gegeven.’ Mark lachte. ‘Hij kon haar natuurlijk niet vertellen dat ik zijn vriend was.’

Ze lachten allebei.

Toen vroeg Richard: ‘En hadden ze iets?’

Mark dacht na. ‘Tja, daar heb ik nooit over nagedacht. Teresa en ik lagen nog diezelfde avond met elkaar in bed; we gingen de week erna samenwonen. Ik geloof dat ik altijd een tegenwoordige-tijd-jongen ben geweest. Wat telt is nu.’

‘Je bedoelt, of je het krijgt of niet,’ grijnsde Richard.

‘Precies!’

Het was fijn, realiseerde Mark zich, hoewel een beetje verontrustend, om zich te herinneren dat er goede tijden waren geweest. Maar hoe lang kon je dat volhouden, te denken in termen van iets krijgen of niet? De tijd werd schaars. Mark stond op het punt Richard te vragen hoe hij er dezer dagen voor stond, toen ze zich tegelijkertijd de aanwezigheid van een derde gewaarwerden.

‘Mark Wilson?’

Mark aarzelde even. Aan de man die hun tafel was genaderd ontbrak een snor, maar hij droeg wel een montuurloze bril. In plaats van op middelbare leeftijd gezet te raken, leek hij lichter te zijn geworden, en zijn haar, verwaaid door de Londense bries, was benijdenswaardig dik en zwart. Hij droeg een leren schoudertas en maakte een mannelijke indruk.

‘Joey!’ Mark stond op en de mannen schudden elkaar over de tafel heen de hand. Mark was verrast door de intensiteit van zijn gevoel; het overspoelde hem als een golf. Na al die jaren! Joey! Hij zou hem omhelsd hebben als dat kon. Maar de tafel stond in de weg. De laptop was nog open.

‘Ik stap maar eens op,’ zei Richard, maar Mark wilde hen per se aan elkaar voorstellen. Hij was in een vrolijke en vriendelijke stemming geraakt, zijn twijfels waren vergeten. Richard was een marketinggoeroe, zei hij, afkomstig uit Sydney. En een sterke squasher. Joe, oorspronkelijk een Dubliner maar nu in New York gevestigd, was een jezuïtische priester.

‘Tsjonge,’ riep Richard en hij stak zijn hand uit. ‘Een echte Ierse jezuït.’

Maar Joe stond te grijnzen. Zijn gezicht was knap en straalde zelfverzekerdheid uit. Zijn grijns werd breder. ‘Het spijt me je teleur te moeten stellen,’ zei hij, ‘maar ik heb het priesterschap een paar jaar geleden vaarwel gezegd.’

‘Hemel!’

‘Ik wist niet dat ze je überhaupt lieten gaan,’ lachte Richard.

‘Ik ben zelfs getrouwd.’

‘In godsnaam, Joey!’

Joe’s grijns werd een lach. Hij genoot ervan zijn grote nieuws af te leveren. ‘Maar wacht nog even voor de kers op de taart,’ zei hij. ‘Klaar?’ Hij was zijn Dublinse accent nog niet helemaal kwijt. ‘Met een man.’

Toen de anderen niet meteen aansloegen, spelde hij het nog eens uit. ‘Ik ben getrouwd met een man.’

Al met al was het een interessantere ontmoeting dan Mark had verwacht. En een uitdagender. Teresa arriveerde; ze zag er ongewoon goed en elegant uit. Marks echtgenote was een knappe vrouw. Maar ze had natuurlijk een hekel aan Richard. Even was ze beduusd. ‘Joey!’ riep ze. Ze stonden nog steeds allemaal rond de tafel buiten, in de kille bries. Ze omhelsde haar oude vriend, trok hem tegen haar borsten en hield hem daar. ‘Joey!’ herhaalde ze, maar over diens schouder flitste haar blik vragend naar Mark. Ze had lippenstift en eyeliner opgedaan, waardoor ze er op de een of andere manier broos uitzag. Maar au fond had Mark zijn vrouw nooit kunnen lezen. Ze wendde zich tot Richard en vroeg abrupt: ‘Hoe is het met Sarah?’

Richard was toeschietelijk. ‘Volgens de kinderen maakt ze het goed,’ glimlachte hij. ‘Ik heb haar eerlijk gezegd al een poos niet gezien.’ Hij verklaarde opnieuw dat zijn kantoor in de buurt was; hij was Mark toevallig tegengekomen.

Teresa ging naar binnen om voor zichzelf en Joey koffie en taartjes te halen. Toen hij de vijandigheid van zijn vrouw jegens zijn oude vriend opmerkte, voelde Mark een vertrouwde mengeling van bezorgdheid en opwinding, alsof hij was betrapt, maar dan wel met het mes in de hand. Teresa’s stelling was altijd geweest dat haar man de corrumperende invloed van Richard had toegelaten. Hij was een na-aper. Maar simpelweg de aanwezigheid van die andere man, dacht Mark, leek zijn vrouw kwetsbaar te maken, alsof ze eraan werd herinnerd hoe eenvoudig dingen konden ophouden te bestaan.

Richard schudde Joe de hand en lachte; ‘jij weet beslist hoe je een gesprek met een knal op gang kunt brengen!’ Maar nu moest hij werkelijk gaan, zei hij. Toen Teresa terugkwam met de koffie en de taartjes kon Mark de schouders van zijn oude vriend nog doelbewust richting de hoek met Hendry Street zien bewegen. Ik zal hem vanavond bellen, dacht hij. Als ze niet meer konden squashen, dan konden ze minstens flink bijpraten.

Teresa was verguld met Joe’s nieuws. Uitbundig blij zelfs. Ze klapte in haar handen, omhelsde hem opnieuw, en zei dat ze het altijd raar had gevonden dat hij direct nadat hij haar aan Mark had voorgesteld het klooster in was gegaan. ‘Alsof het allemaal mijn fout was!’ Joey zei dat hij meteen, al voordat hij zijn gelofte had afgelegd, begrepen had dat hij homo was. Hij had zelfs zijn eerste seksuele ervaring in het klooster opgedaan. ‘Niet zo ongebruikelijk als je zou verwachten!’ Maar hij had in ontkenning geleefd, een eeuwigheid; het leek onmogelijk de waarheid onder ogen te zien. Zijn moeder zou zijn gestorven van schaamte.

‘Je hebt geen idee hoe vaak ik aan jullie heb gedacht,’ grijnsde hij. ‘En aan de anderen. Herinner je je Tom en Marcia? Verhoudingen beginnend, gezinnen stichtend.’

‘En wij dachten aan jou,’ verzekerde Teresa hem. ‘Ik kon me jou nooit werkelijk voorstellen als priester.’

In de ijzige bries, zijn vingers en voeten waren inmiddels verkleumd, zag Mark hoe zijn vrouw steeds opgewondener en theatraler werd. ‘Ongelofelijk hoe dapper je bent geweest,’ bleef ze maar zeggen en ze klapte weer in haar handen, ‘zo uit de kast komen tegenover de kerkelijke autoriteiten. Mijn god! Het moet zijn alsof je uit de gevangenis ontsnapt bent. Je moet je een bevrijd man voelen.’ Nu wilde ze alles weten over De Nieuwe Manlief, zei ze. ‘Heb je een foto?’

Mark deed zijn laptop dicht en stelde voor dat ze de tentoonstelling zouden gaan bekijken. Het was een opluchting, bedacht hij, dat de spotlight bij de hereniging op Joe stond, niet op henzelf. Toch stoorde hem het overstelpende enthousiasme van zijn vrouw; ze sprak alsof ze haar oude vriend verwelkomde in het gezelschap van degenen die open kunnen zijn over hun leven. Dacht ze werkelijk zo over hun schemerige huwelijk? Hij herinnerde zich de avonden met Richard en de uitzinnige kick als ze over hun affaires spraken. Officieel waren ze met squashen gestopt nadat Mark een gewrichtsband had gescheurd. Maar de werkelijke reden, wisten ze allebei, was Richards beslissing om te scheiden. Hij begon aan een nieuwe fase waarin die gesprekken onzin zouden zijn.

‘Je ziet er bezorgd uit,’ zei Joe tegen hem toen ze opstonden.

‘Ik ben achter met mijn rapport voor de bestuursvergadering van vrijdag.’

‘Waar gaat het over?’

‘Over waarom we de crisis niet hebben voorzien,’ lachte Mark wrang. ‘Of eigenlijk: waarom we een paar miljard pond van het geld van onze klanten hebben verloren.’

‘Mark is zo’n workaholic, het is lastig met hem af te spreken,’ zei zijn vrouw luchthartig. ‘Zelfs met zijn goede oude vrouwtje. Nietwaar, liefje?’

Joe had kunstgeschiedenis gestudeerd. In de Kerk was hij lector geworden in religieuze kunst en nu doceerde hij aan Columbia University. Het was logisch dat hij in die paar dagen die hij in Londen doorbracht zo veel mogelijk tentoonstellingen wilde zien. En daarbij was Gwen John na haar affaire met Rodin katholiek geworden en had ze een goede hand in het schilderen van nonnen. De ex-priester giechelde. Ze had portretten gemaakt van de moeder-overste in ruil voor kost en inwoning in een Parijs’ klooster. Sommige mensen dachten dat ze lesbisch was.

Mark noch Teresa wist iets van Gwen John, behalve dat ze Augustus Johns zuster was, maar Mark wist zeker dat die giechel van de ex-priester hem niet beviel. Joe leek al te content met zichzelf en de veranderingen die hij in zijn leven had bewerkstelligd. Terwijl ze de trap op liepen, van de entree naar de tentoonstellingszalen, kwam Teresa aan zijn kant lopen en vertrouwde haar echtgenoot toe dat ze zich zorgen maakte over hun tweede dochter, Marina, die haar die ochtend opnieuw had gebeld en duidelijk slecht behandeld werd door haar vriend; Mark, zei ze, zou haar duidelijk moeten maken dat ze altijd welkom was om bij hem in Islington op de bank te komen slapen. ‘Ze moet niet het gevoel krijgen dat ze nergens terecht kan,’ drong Teresa aan. ‘Ik ben bang dat die man haar werkelijk kwaad zal doen. Zeg haar dat ze bij jou kan logeren.’ Nog zachter voegde ze eraan toe: ‘Ik geloof geen moment dat hij echt homo is. Jij?’

Toen ze bij de introductiepanelen en de eerste schilderijen aankwamen, pakte Teresa Joe’s arm en begon hij uit te leggen wat hij wist over Gwen Johns religieuze roeping en de verhouding daarvan tot haar werk. Terwijl hij ze samen bekeek, arm in arm voor het eerste doek, bedacht Mark dat ze een mooi stel vormden. Zijn vrouw zag er vlot uit in haar zwarte bandplooibroek. Het was een goede zet geweest haar grijzende haar kort te knippen. Joe was stevig zonder lomp te zijn. Zijn donkere ogen verraadden een benijdenswaardig, bijna kinderlijk plezier in het leven. Ze zagen er allebei veel jonger uit dan hun vijftig jaar.

De tentoonstelling was een mix van Augustus Johns flamboyante portretten van zijn beroemde vrienden, maîtresses, kinderen en zigeunerkampementen, afgewisseld met Gwen Johns verwassen doeken met eenzame, bleke vrouwen die opgingen in een pastelkleurig decor. Overgaand van de ene kunstenaar naar de andere, langs de ontwikkelingen van hun oeuvre, leek het of de mogelijkheden van het leven zich beperkten tot oppervlakkige, vlezige jolijt of een spookachtige passie. Joe grapte en kletste tegen Teresa – Gwens schilderijen, legde hij uit, bevatten geraffineerde verwijzingen naar Piero della Francesca – terwijl Mark een beetje achterop liep. Hij had vier kinderen gekregen met die vrouw, dacht hij, en die hadden ze uiteindelijk behoorlijk goed opgevoed, maar er was nu meer chemie tussen haar en deze homoseksuele ex-priester dan tussen hen tweeën. Lachend en herinneringen ophalend maakten Joe en Teresa een bruisende en kleurrijke indruk – een voorbijganger had ze kunnen aanzien voor een goed koppel dat het zoveeljarig huwelijk vierde. Toch was er iets fragiels in haar opwinding, dacht Mark. Waarom had ze zo stellig volgehouden dat hij geen homo was? Als ze dat dacht, waarom daagde ze hem dan niet uit? De wereld zou nooit moeten veranderen – was het dat? Was dat waarom ze de crisis niet hadden kunnen voorspellen?

Plotseling vervuld van voorgevoelens, bleef Mark staan voor een bleke non die met twee handen op een dik boek leunde dat gesloten op tafel lag. Het enige op het schilderij wat niet dreigde op te lossen in treurnis was het boek. Het was in een vreemde kleur oker geschilderd. Een bijbel? Nadat Rodin haar had gedumpt, was Joe aan het vertellen, had Gwen niets anders meer geschilderd dan nonnen, katten en lege stoelen, terwijl haar wilde broer verder leefde in zijn ménage à trois met zijn vrouw en zijn minnares, en met alle twee eindeloos kinderen kreeg.

‘Zelfzuchtig varken!’ lachte Teresa. Een ogenblik later kwam ze op Mark af en fluisterde: ‘Homo zijn is gewoon weer een excuus, net als het celibaat. Zodat je nooit verantwoordelijkheid hoeft te nemen.’ Dat was bedoeld – Mark wist het zeker – om hem nog eens aan Marina te herinneren. Het was een van Teresa’s favoriete uitspraken, dat je nooit van het ouderschap af kwam. En het was ook waar dat als Marina in Islington zou komen wonen, hij geen plek meer zou hebben om Connie te ontmoeten. En Connie was zijn laatste kans. Dat voelde hij heel sterk. Maar nu had Teresa haar arm weer door die van Joe gestoken. Ze stonden voor een onnadrukkelijk elegant schilderij dat niets anders toonde dan een lege rieten stoel bij een open raam. Mark kwam erbij staan; even waren ze alle drie stil en keken ze naar de stoel en het blauwe vrouwengewaad dat over een van de armleuningen hing.

Een kwartier later, toen zijn vrouw naar de wc was, vroeg Mark aan Joe hoe hij de heuglijke beslissing had genomen. Wat had na al die jaren in de Kerk, het opdragen van de mis, preken, biechten, de studie van religieuze kunst, de doorslag gegeven en hoe had hij zich geweerd tegen het verzet? Er moest wel stevige kritiek zijn gekomen. Was het de ontmoeting met zijn toekomstige echtgenoot?

‘Helemaal niet,’ antwoordde Joe. Hij had Nigel toen nog niet ontmoet. Hij had een woelige verhouding gehad met een jongere priester, die een aantal jaren tevoren was geëindigd. Hij fronste. Eigenlijk had zijn gezondheid voor hem besloten. Chronische vermoeidheid, chronische darmklachten, chronische slapeloosheid. Maandenlang zonder slaap. Of zo voelde het. Op een avond was hij op zijn knieën gevallen en had hij gebeden op de stenen vloer, tot de zon opkwam. Of eigenlijk tot een stem eenvoudigweg in zijn gedachten inbrak en gebood: ‘Vertrek, Joseph! Voordat het je dood wordt. Trek je kleren aan en maak dat je wegkomt.’

‘Een stem?’

De twee mannen stonden voor een van de kattenschilderijen. Zwarte vlekken die nauwelijks als katachtig te herkennen waren, slapend op een zachte, grijze sofa.

‘Ja, een echte stem. Tenminste, zo klonk het. Ik had nog een paar slapeloze weken nodig, maar uiteindelijk heb ik gedaan wat hij zei en ben ik vertrokken. Wat het oproer naderhand betreft, dat negeerde ik. Ik heb helemaal niemand gesproken. Ging gewoon weg. De onaangename brieven die ze me schreven las ik niet.’

Mark vond dat fascinerend. ‘Maar je moet er goede vrienden hebben gehad.’

‘Inderdaad.’

‘En miste je die niet?’

Joe glimlachte. ‘Helemaal niet. Het was zo’n opluchting om daar weg te zijn. Ik leefde in zo’n grote leugen.’

‘Ja.’ Het was een uitdrukking die Mark altijd had geërgerd.

‘Sommigen van hen moeten zich ernstig verraden hebben gevoeld.’

‘Ongetwijfeld,’ zei Joe weer met een glimlach. ‘Ongetwijfeld. Maar dat is hun perspectief. Ik voelde dat de tijd drong.’

‘En denk je dat het de stem van God was?’

Joe haalde zijn schouders op. ‘Ik was tot God aan het bidden. Wie weet?’

‘Dus je gelooft nog steeds?’

‘Niet echt, of niet op de manier van de Kerk. Maar dat is echt gebeurd. Anders was ik nooit weggegaan.’

‘Wat is er gebeurd?’

Teresa was terug. Deze keer legde ze haar arm om de schouder van haar man. Het was hun eerste fysieke contact in tijden.

Joe legde het haar uit. Hij maakte het mooier. Deze psychische ervaring was duidelijk belangrijk voor hem; je voelde dat hij het verhaal nog jarenlang telkens opnieuw zou vertellen. Weer beschreef hij zijn fysieke symptomen voordat hij de moed vatte om zijn gelofte te breken en zijn levenslange roeping te verlaten: de moeilijkheid om te plassen, terugkerende dromen waarin hij door een veld vol modder ploeterde, acute gevoelens van verstikking, hoofdpijn, maanden van miserabele slapeloosheid en toen, eindelijk, de lange nacht in gebed op de stenen vloer, en, tegen zonsopgang, die gebiedende stem: ‘Vertrek, Joe, trek je kleren aan, man, en maak dat je wegkomt. Ga!’

‘Ongelooflijk,’ vond ook Teresa.

Terwijl de ex-priester sprak, en details toevoegde, zich toen verwonderde over de ontmoeting met Nigel, slechts een paar dagen, ja, een paar dagen, na de vlucht naar zijn zuster – zijn moeder was het jaar ervoor overleden – trof het Mark, die nu wegdreef van de anderen, dat de schilderijen van de slapende katten en die van de vervagende nonnen op de een of andere manier hetzelfde waren. Het waren beelden van kwetsbaarheid, de nonnen omdat ze hadden verkozen zich terug te trekken, je kon ze niet aanraken, de katten omdat katten op zichzelf leven. Het waren beelden van verlangen, om gespaard te worden voor het nemen van grote beslissingen, om van pijn gespaard te blijven, van wreedheid. Het is niet genoeg om het mes in de hand te hebben, had Richard eens opgemerkt, kort voordat hij Sarah verliet, je moet het gebruiken.

Tot besluit van de tentoonstelling hing er een Augustus John waarop twee vrouwen en zes kinderen te zien waren, op het strand. Het bijschrift verklaarde wie de figuren voorstelden.

Teresa schudde haar hoofd. ‘Hoe kreeg hij zijn vrouw zover dat ze instemde?’ Ze lachte alsof het allemaal nogal onnozel was.

‘Ik vroeg me af wat de minnares eraan had,’ zei Mark. Hij voelde zich opeens ziek.

‘Laat mij jullie een lunch aanbieden,’ zei Joe, terwijl ze zich naar de uitgang begaven. ‘Ik vind dat we mijn wedergeboorte moeten vieren. En de goede oude tijd. Laten we een leuke plek opzoeken. Het is heerlijk om weer in Londen te zijn.’

Mark zei dat hij dat graag zou doen, maar dat hij echt te veel werk had. Het bestuur verwachtte een reeks voorstellen die onmiddellijk konden worden geïmplementeerd. ‘Waarom gaan jullie niet samen eten?’

Hij moest dringend naar de wc.

‘O alsjeblieft, Mark,’ klaagde Teresa. ‘Wees geen spelbreker. Joey is hier niet elke dag. We moeten hem nog bijpraten over de kinderen. Hij heeft ons de foto’s van zijn vriend nog niet laten zien.’

Haar stem was treurig en warm.

‘Ja, blijf,’ zei Joe. ‘Ik moet je nog wat vragen over investeringen. Nigel en ik moeten ons geld beleggen.’

Mark haastte zich naar de wc, maar hoefde niet over te geven. Noch hoorde hij een stem. Terwijl hij op de wc zat, belde hij Connie en zei dat hij later zou komen. Hij zei dat hij van haar hield. Daarna, toen ze hun maaltijd hadden besteld, en Teresa begon te vertellen over het werk van hun kinderen en over hun vriendjes en vriendinnen, besloot deze machtige bankier dat hij Joey’s verhaal niettemin als een goed voorteken zou opvatten. Misschien was het gewoon een kwestie van een stenen vloer vinden om op te knielen.

Vertaling uit het Engels: Esther Wils

Tim Parks (1954) is een Brits schrijver, essayist en vertaler en doceert aan de universiteit van Milaan. Zijn meest recente boek is Italian Ways; On and off the Rails from Milan to Palermo (2013).

Meer van deze auteur