S__tunde Null, van oorsprong een militair begrip, was een term die in Duitsland wel gebruikt werd om de situatie van het land in de zomer van 1945 te typeren. Na de ondergang en de bevrijding op 8 mei van dat jaar, de datum van de onvoorwaardelijke capitulatie, had het zwaar verwoeste en volledig bezette Duitsland in alle opzichten een absoluut dieptepunt bereikt. Tegelijkertijd leek het daardoor even of alles mogelijk was: een definitieve breuk met het verschrikkelijke verleden en het maken van een nieuw begin. In de Engelse titel van de pas verschenen boeiende geschiedenis van het jaar 1945 van Ian Buruma ligt dezelfde dubbele gewaarwording besloten: het verleden is voorbij, het woord is aan de toekomst. Ook in de inhoud van het boek keert het thema terug, al laat de auteur er geen twijfel over bestaan dat van een werkelijk nulpunt geen sprake was, noch in Duitsland, noch elders. De onafzienbare en onophoudelijke stroom van gebeurtenissen en ontwikkelingen die we ‘geschiedenis’ noemen, kent nu eenmaal geen vaste begin- of eindpunten.

Toch was 1945 wereldwijd onmiskenbaar een jaar van fundamentele wendingen en keerpunten: het einde van de oorlog en de Holocaust, de deling van Duitsland en de bezetting van Japan, de Sovjet-overheersing van Oost-Europa, het begin van de Verenigde Naties, de aanzet tot de dekolonisatie en de neergang van de macht van Europese landen, de opkomst van Amerika en Rusland als supermachten en de aanwakkerende Koude Oorlog. Vanaf 1945 ontstonden de contouren van een nieuwe wereldorde die bepalend werd voor de volgende vijftig jaar. Veel van wat toen begon, is ook nu nog duidelijk herkenbaar.

In de geschiedenis van Europa lijkt het wel of vanaf de Balkanoorlogen in 1912 tot halverwege 1945 de menselijke vermogens tot gewelddadige destructie hebben overheerst, terwijl vanaf de tweede helft van 1945 het vermogen tot vreedzame constructie de overhand heeft gekregen. Daar zit iets in, maar het is wellicht verstandiger om voor beide eeuwhelften uit te gaan van wat een dagboekschrijfster in Leningrad schreef over de plaatselijke Partij-functionarissen in oorlogstijd: ‘Je had goeden, je had slechten, en dan had je de gebruikelijke doorsnee’. Dat geldt bijna altijd en overal en als de auteurs van de hier besproken boeken iets delen, dan is het dit humane inzicht in de dieptepunten en hoogtepunten van menselijk gedrag onder extreme omstandigheden.

Een kolossale tragedie

Het beleg van Leningrad, de tweede stad van de Sovjet-Unie, met in 1941 een bevolking van omstreeks 2,5 miljoen mensen (onder wie bijna een half miljoen kinderen), speelde zich af aan gene zijde van 1945. Van begin september 1941 tot januari 1944 was de stad bijna volledig afgesneden van de rest van Rusland. Finse troepen, die revanche namen voor de in 1940 verloren Winteroorlog met de Sovjet-Unie, bezetten het territorium ten noorden en noordwesten van Leningrad, Duitse legers hielden het gebied in het zuiden in een ijzeren greep. De stad was uitsluitend bereikbaar door de lucht en ’s zomers met behulp van kleine vrachtboten over het Ladogameer, noordoostelijk van Leningrad. Een klein deel van de meest oostelijke oever van dat uitgestrekte meer, half zo groot als Nederland, was in handen van het Rode Leger gebleven. In de winter vroor het dicht en was vervoer met vrachtwagens over de zogeheten IJsweg mogelijk.

Het beleg resulteerde in een menselijke catastrofe van reusachtige proporties: omstreeks 750.000 inwoners van de stad kwamen om het leven, veruit de meesten van hen stierven door voedselgebrek en kou. Dat zijn bijna viermaal zo veel slachtoffers als het totale aantal doden ten gevolge van de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki. Hoe deze kolossale tragedie tot stand kwam, is niet alleen in het Westen lang onbekend gebleven, maar werd ook in de Sovjet-Unie decennialang verdonkeremaand. Er was veel te betreuren en weinig om trots op te zijn: de grootschalige destructie was overduidelijk mede te wijten aan het falen van het nationale en lokale communistische leiderschap, van Stalin tot de plaatselijke leider Andrei Zhdanov. Pas toen het Brezjnev-regime in een tijd van verblekend marxisme-leninisme op zoek ging naar nieuwe bronnen van legitimiteit, ontstond er meer aandacht voor het beleg, maar dan wel geheel en al in de context van communistische propaganda en nationalistische zelfverheerlijking rond de heroïsche Grote Patriottische Oorlog, zoals de Tweede Wereldoorlog in Rusland nog altijd wordt genoemd.

In de ingehouden geschreven studie van Anna Reid wordt het beleg van vele kanten indringend belicht en sneuvelt de ene na de andere communistisch-nationalistische mythe. Reid heeft zich niet alleen gebaseerd op archieven die pas in de laatste decennia beschikbaar zijn gekomen en op lokale geschreven bronnen, maar ook op persoonlijke interviews met oude, overlevende blokadniki en een aanzienlijke hoeveelheid contemporaine dagboeken. Veel van die dagboeken zijn bijgehouden door leden van de intelligentsia, maar sommige ook door huisvrouwen, gepensioneerden, militairen, studenten en scholieren. Ook uit enkele dagboeken van Duitse officieren die deelnamen aan de belegering wordt uitvoerig geciteerd. Door de heldere chronologische structuur van het boek, de veelzijdige bronnen en de goed gekozen dagboekfragmenten rijst uit Leningrad een authentiek, persoonlijk, bijzonder levendig en genuanceerd beeld op van de geschiedenis van het beleg.

Dat beeld is zowel hoopgevend als huiveringwekkend. Inwoners van de stad toonden grote moed, veel uithoudingsvermogen en een sterke solidariteit, maar onder de immense druk van het beleg lieten ze elkaar ook volledig in de steek, roofden ze elkaars eten, bestalen en vermoordden ze elkaar. In de barre winter van ’41-’42 vervielen niet weinigen tot sinister kannibalisme. Zo gaat het in alle samenlevingen waar massale honger heerst, constateert Reid terecht. Ze laat verder zien dat het communistische regime er weliswaar in slaagde de stad te behouden, maar onnodig de levens van vele tienduizenden vrijwilligers en soldaten verspilde door hen amper getraind en zeer onvoldoende bewapend de strijd in te sturen. Daarbij werden grote militair-strategische blunders begaan. Uit bijna alles blijkt de minachting van het regime voor de waarde van het individuele menselijke leven. Het was corrupt, de kaders eigenden zich veel voedsel toe terwijl honderdduizenden inwoners in hun huizen, in bedrijven en op straat van honger stierven en het hield vast aan stompzinnige, aan misdadigheid grenzende bureaucratische procedures. De geheime dienst NKVD voerde tijdens het beleg duizenden volkomen zinloze arrestaties, martelingen en executies uit.

De leider van dat andere mensenverachtende regime, Adolf Hitler, fantaseerde er tezelfdertijd hardop over dat Moskou en Leningrad met al hun inwoners van de aardbodem zouden worden weggevaagd. Op de plaats van Moskou zou een groot kunstmatig meer moeten komen. Leningrad moest worden uitgehongerd, overgave werd uitgesloten en door onophoudelijke luchtbombardementen en artilleriebeschietingen zouden alle sporen van de stad moeten worden uitgewist. Al lukte dat niet, de Duitse grootheidswaan was wel de voornaamste reden voor de langdurige beproeving van Leningrad. Dankzij Anna Reid beschikken we nu over een degelijk, gedetailleerd en aangrijpend beeld van die beproeving, dat als het ware in miniatuur alle verschrikkingen van oorlog weerspiegelt.

Wraak

Ian Buruma’s Year Zero en Savage Continent van Keith Lowe handelen over deze zijde van 1945. Ook bij hen komen oorlogsverschrikkingen ter sprake, zij het overwegend in terugblik. De auteurs maken amper gebruik van theoretische begrippen, maar je zou kunnen stellen dat hun boeken gaan over de processen van ‘restabilisering’, ‘repacificatie’ en ‘recivilisering’ die volgden op de grootste en meest gewelddadige crisis die de Europese beschaving ooit heeft doorgemaakt. Die herstelprocessen zijn vaak moeizaam verlopen, ze zijn op tal van plaatsen zelf ook weer gepaard gegaan met aanzienlijke geweldpleging en hebben veel tijd gekost. Beide boeken zijn origineel, ambitieus en fascinerend. Onbedoeld zijn ze ook nauw aan elkaar verwant en, enkele belangrijke verschillen daargelaten, overlappen ze elkaar. Het is duidelijk een kwestie van parallel invention: Lowe’s boek verscheen ongeveer een jaar voor Year Zero uitkwam en Buruma verklaarde desgevraagd voor de Nederlandse radio niet te hebben geweten van het bestaan van Savage Continent. Het voordeel voor de lezer is dat er nu twee uitstekende en elkaar aanvullende boeken zijn over de tijd direct na de oorlog.

Het zeer leesbaar geschreven Year Zero, door Buruma opgedragen aan zijn vader en zijn vriend Brian Urquhart (lang prominent bestuurder binnen de Verenigde Naties), beperkt zich weliswaar tot 1945, maar kent een grote geografische reikwijdte – naast Europa behandelt het ook relevante ontwikkelingen in het Verre Oosten en de koloniale wereld. Niet veel historici zouden zoiets aandurven en het is op zichzelf een fenomenale prestatie. Het eerste deel van het boek gaat over ‘het bevrijdingscomplex’. Dat begrip werd destijds gebruikt voor drie samenhangende verschijnselen die bestuurders voor forse problemen konden stellen: de uitzinnige jubelstemming die zich massaal meester kon maken van de bevrijde bevolking, de problematiek van de voedselvoorziening en de neiging tot collectieve wraakneming op de verslagen vijand, vooral op diegenen in eigen kring van wie gemeend werd dat ze met die vijand hadden geheuld.

Na lange jaren van bezetting en gewelddadige repressie, van onzekerheid en angst voor tallozen, spoelde er een vloedgolf van opluchting en vreugde over Europa. Twee aardige facetten van Buruma’s boek zijn dat hij steeds speciale aandacht besteedt aan de situatie in Nederland en dat de lotgevallen van zijn vader – in 1943 als jonge student in het kader van de Arbeitseinsatz gedwongen te werk gesteld in een Berlijnse fabriek – en van zijn vriend Urquhart, toen een Britse inlichtingenofficier, als een rode draad door het boek heen lopen. Buruma gaat onder meer in op de erotische kanten van de bevrijdingseuforie. De bevrijding ging kortstondig gepaard met een wat lossere seksuele moraal en met uitbundig vrijen: een vrijwillige, vrolijke en lustvolle bevestiging van het leven en de hoop op terugkeer naar normaliteit. De naoorlogse geboortegolven en vele liefdes en huwelijken tussen vreemde soldaten en inheemse meisjes waren het gevolg.

Er waren ook minder vrolijke kanten: zionistische ijveraars wekten joodse overlevenden op tot snel huwen en voortplanten ter compensatie van het enorme bevolkingsverlies; prostitutie, vaak ter verwerving van voedsel, tierde welig; verkrachting was een ernstig probleem. Berucht zijn de verkrachtingen door soldaten van het Rode Leger van Hongaarse, Poolse, Oostenrijkse maar bovenal van Duitse vrouwen, van wie er vermoedelijk 2 miljoen slachtoffer werden van verkrachting. Maar ook in de Franse en Amerikaanse bezettingszones in Duitsland kwamen soldateske verkrachtingen voor, zij het niet meer dan enkele duizenden gevallen. Lowe, die in Savage Continent wat uitvoeriger ingaat op verkrachting in oorlogstijd, beschouwt het verlangen naar wraak en de seksuele manifestatie van mannelijke dominantie als de twee voornaamste factoren achter de verkrachtingen. De opvallende kwantitatieve verschillen schrijft hij toe aan verschillen in anti-Duitse propaganda en in militaire disciplinering. De westerse militairen waren minder doordrenkt met racistische haat tegen de Duitse bevolking dan de Sovjet-soldaten. Binnen de westerse strijdkrachten was verkrachting bovendien verboden en werd het bestraft, terwijl Russische soldaten zich meestal straffeloos, en niet zelden aangemoedigd door hun meerderen, konden misdragen.

In Savage Continent, dat de jaren van 1944 tot 1949 beslaat, maar geografisch beperkt is tot Europa, bevestigt deze constatering ook een centraal inzicht van Lowe: hoe verder naar het oosten in Europa, des te gruwelijker het was. De oorlogvoering zelf, de vervolging van en de moord op de joden en op vele miljoenen andere mensen, de schaal en intensiteit van de materiële verwoesting, de polarisatie tussen bevolkingsgroepen, de haat en de honger, de behandeling van krijgsgevangenen – het was allemaal meedogenlozer en destructiever ten oosten van Duitsland dan ten westen. Dat had veel te maken met de uiteenlopende Duitse visie op de beide delen van Europa die doorwerkte in verschillende oorlogspraktijken, maar ook met veel dieper liggende verschillen in bevolkingssamenstelling, politiek, economie en beschaving tussen West en Oost.

In de jaren rond 1945 was de voedselsituatie bijna overal precair. Buruma en Lowe laten zien dat niet alleen dankzij grote inspanningen van bestuurders en vele vormen van rantsoenering, maar ook door de werking van een criminele zwarte markt, echte hongersnood werd voorkomen. Wijs internationaal beleid won het van een kortzichtige en wraakzuchtige politiek om de voormalige vijanden niet te helpen. Niettemin gingen grote delen van de bevolkingen van Japan, Italië en Duitsland de eerste naoorlogse winter zwaar gebukt onder voedselschaarste. Diefstal en roof van voedsel waren gebruikelijk en ook bedelen kwam veel voor. Lowe verhaalt hoe in de chaotische zomer van 1945 een groepje van drie Poolse meisjes uit Auschwitz, enkele Franse dwangarbeiders en Britse krijgsgevangenen en een zwijgzame zwarte Amerikaanse soldaat te voet vanuit Russisch bezet gebied naar de Amerikaanse zone probeerden te komen. Onderweg zochten ze voedsel bij Duitse boeren. Daartoe kleedde de Amerikaan zich spiernaakt uit, nam een mes tussen zijn tanden en voerde een wilde krijgsdans uit op het erf. De door racistische propaganda jarenlang bang gemaakte Duitse vrouwen voorzagen het groepje dan maar al te graag van eten. De Amerikaan trok vervolgens zijn uniform weer aan, hernam zijn gereserveerde houding en zo trokken ze verder.

Het begrip ‘wraak’ is niet gangbaar onder historici, maar staat in beide boeken centraal. Lowe, die overwegend gericht is op de beschrijving en analyse van naoorlogs politiek geweld, wijdt er een groot deel van zijn studie aan. Er waren vele vormen van wraak. Concentratiekampgevangenen, soms bijgestaan door soldaten die een kamp bevrijdden, lynchten niet tijdig gevluchte SS-bewakers en kapo’s. Voormalige dwangarbeiders plunderden drank- en voedselvoorraden van Duitsers en beroofden en vermoordden soms enkelen van hen. Een paar joodse wraakcommando’s waren korte tijd actief. Maar dat alles bleef in omvang bescheiden, vergeleken met de georganiseerde wraak op collaborateurs in vele landen. Meisjes en vrouwen die werden beschuldigd van ‘horizontale collaboratie’ – een Franse term – werden kaalgeschoren, met teer besmeurd en publiekelijk vernederd. Soms werden zij en hun kinderen ‘van de vijand’ nog jarenlang ernstig gediscrimineerd, bijvoorbeeld in Noorwegen. Politieke collaborateurs werden opgespoord door leden van verzetsbewegingen en vaak zonder vorm van proces uit de weg geruimd. In Italië en Frankrijk vielen daardoor duizenden doden, in het door de oorlog bitter verdeeld geraakte Griekenland droeg deze praktijk bij aan het ontstaan van een regelrechte burgeroorlog.

Wraakneming op Japanners in de door hen bezette landen bleef relatief beperkt, de omvangrijkste wraakoefeningen vonden plaats in het oosten van Europa tegen de Duitsers. Van de circa 3 miljoen Duitse krijgsgevangenen in handen van het Rode Leger kwamen er ruim 1 miljoen (36 procent) om het leven, van de nog grotere aantallen in Britse en Amerikaanse handen stierf amper 0,1 procent. Alleen in Joegoslavië was het nog erger dan in de Sovjet-Unie: van de kleine 200.000 Duitse officieren en soldaten in krijgsgevangenschap overleefde ruim 40 procent die gevangenschap niet.

Dit doet denken aan hoe de Duitse Wehrmacht enkele jaren eerder tijdens het begin van de invasie van Rusland omstreeks 2,5 miljoen krijgsgevangen Sovjet-militairen willens en wetens had laten verhongeren. Ook de civiele Duitse bevolking in Oost-Europa werd vanaf 1945 zwaar getroffen: in de grootste ‘etnische zuivering’ die ooit in Europa plaatsvond, werden met instemming van alle Geallieerden ruim 11 miljoen mensen verdreven. Honderdduizenden vluchtten voor de Russen uit, grote aantallen werden het slachtoffer van pogromachtige ‘wilde’ verdrijvingen, vooral in Tsjecho-Slowakije en Polen. De meesten werden in de naoorlogse tijd op meer reguliere wijzen maar wel gedwongen en met achterlating van vrijwel al hun bezittingen gedeporteerd. Schattingen lopen uiteen, maar waarschijnlijk zijn bij dit alles enkele honderdduizenden mensen omgekomen.

Herstel en herinnering

Heel langzaam werd het beter. In het tweede en derde deel van zijn boek beschrijft Buruma hoe dwangarbeiders, gevangenen en legers grotendeels naar huis terugkeerden, hoe in Japan en Duitsland getracht werd het gif van het nationalisme te boven te komen, hoe de legitimiteit van de nieuwe autoriteiten geleidelijk toenam en door middel van recht, zuiveringen en strafprocessen de overigens al afnemende wraaklust verder werd getemd. De opkomst van de sociaal-democratie en de welvaartsstaat in Europa, de hoopgevende start van de Verenigde Naties en van nieuwe vormen van internationale Europese samenwerking droegen bij aan verdere stabilisatie. Buruma laat ook zien hoe in Indonesië, Korea, Algerije en Vietnam het einde van de oorlog het begin van dekolonisatie inluidde. In Japan, nu onder Amerikaans patronaat, verwierven voormalige oorlogsmisdadigers al snel weer veel macht, in Duitsland was de denazificatie geen groot succes. Maar Buruma stelt vast dat hetzelfde opportunisme dat voorheen velen tot aanhangers van misdadige regimes had gemaakt hen nu, onder diepgaand gewijzigde internationale machtsverhoudingen, min of meer tot democraten vormde.

Year Zero en Savage Continent getuigen van een grote rijkdom aan kennis en inzicht. Maar wat moet een hedendaagse lezer eigenlijk met deze boeken over Europa rondom het jaar nul? De laatste zinnen van Ian Buruma klinken gelaten: niets is blijvend, alles raakt in vergetelheid en vervalt uiteindelijk tot stof. Maar dat is geen reden om geen eer te bewijzen aan de mannen en vrouwen die toen leefden, hun misère en ontberingen, hun hoop en aspiraties. Keith Lowe, een stuk jonger, besluit met een vurig pleidooi tegen het vergeten en voor een helder en waarheidsgetrouw beeld van het recente verleden. De krachten van dat verleden en onze herinneringen daaraan maken ons tot wie we nu zijn, zowel collectief als persoonlijk, en historische kennis kan ertoe bijdragen dat de verschrikkingen niet herhaald worden. Anna Reid, mijmerend op het kerkhof Piskarevskoye in het noorden van Leningrad, waar in rijen massagraven honderdduizenden slachtoffers van het beleg en de hongersnood begraven liggen, betwijfelt of een passende reactie mogelijk is. Het enige wat je kan doen, schrijft ze, is de tijd nemen, proberen het je voor te stellen en respect tonen. Wellicht is dat de kern: je bewust en kritisch verhouden tot het verleden. De drie boeken bieden daartoe alle gelegenheid.

Ton Zwaan (1946) is socioloog en antropoloog. Hij was docent aan de UvA en onderzoeker bij het Centrum voor Holocaust- en Genocidestudies.

Meer van deze auteur