Na lang zoeken en speuren, zowel in de kasten als in mijn geheugen, vond ik welgeteld één heuse kan in ons huis. En die bleek niet eens echt geschikt, we hebben hem slechts voor de sier: het is een erfstuk waar weleens een bos bloemen in staat en het voelde nogal mal deze ‘vaas’ te gebruiken als schenkkan. Op aanwijzing van Michael Foley had ik namelijk uit een kan wijn in een glas willen schenken. Hij beschrijft dat als een ‘oefening’ in zijn boek Lang leve het gewone: ‘Til een kan van een tafel, laat het gewicht ervan even goed tot je doordringen, schenk de kan daarna vol en luister goed naar het geluid dat dat maakt, laat het gewicht van de volle kan opnieuw goed bezinken, en schenk dan uit met de verrukkelijke concentratie van het melkmeisje van Vermeer.’

Foleys boek gaat, onder andere, over aandacht. En precies dat overgieten van wijn uit een kan in een glas vereist de aandacht waar Foley het over heeft: de bijna religieuze concentratie waarmee het melkmeisje van Vermeer zich inderdaad geheel lijkt over te geven aan haar op zich eenvoudige taak. Door die toewijding verspilt ze niet alleen geen melk, maar zal ze ook voor haar ogen een wonder zien gebeuren: uit de duistere buik van de kan kruipt uiterst behoedzaam de tot dan toe onzichtbare, verlegen, melk tevoorschijn.

Foley waarschuwt er dan ook terecht voor geen glazen kan te nemen, die voldoet niet. De theepot, de koffiekan en de bij ons thuis veelgebruikte kan voor het water bij het eten waren allemaal van glas en moest ik voor de oefening dan ook afkeuren. Foley verfoeit glazen kannen, hij verwijt ze karakterloosheid en ijdelheid: ze kunnen niets verborgen houden en staan op tafel maar opzichtig te pronken met hun inhoud. Foley heeft gelijk, transparantie is confronterender dan geheimzinnigheid.

Foley: ‘Een kan heeft nooit veel aandacht willen trekken en zich altijd als een gedweeë bediende voorgedaan. Terwijl hij in zijn donkere binnenste een geheim schuilhoudt. Om de glorie van zijn volle duisternis te koesteren, is de kan bereid zich als een sloofje voor te doen.’ Foley ziet daarin een stichtelijke vermaning: ‘De les van de kan zit hem in de lastige combinatie van nederigheid, ingetogenheid en dienstbaarheid.’

Maar, ook al hebben we dan geen echte kan in huis, we hebben zoals de meesten wel een hele lading plastic tasjes in de meterkast liggen. En is de plastic tas geen moderne variant van de schenkkan? Net als de plastic tas was ook de eenvoudige schenkkan per slot van rekening ooit een wegwerpcontainer. Iedereen die weleens een oudheidkundige kamer of archeologisch museum heeft bezocht, kent die vitrines vol (scherven van) kannen uit antieke afvalputten. (Zouden de vitrines van de oudheidkundige musea van de toekomst gevuld worden met plastic tasjes?)

Omdat het toch wat lastig schenkt uit een plastic tas, besloot ik me te werpen op een andere ‘oefening’ die Foley opgeeft: ‘Som alle voorwerpen in een afgebakend deel van je eigen huis op.’ Foley laat zich hier inspireren door Georges Perec, in wiens boeken het wemelt van de verrukkelijke, bladzijdenlange opsommingen. Foley geeft zelf het goede voorbeeld door alle potjes en tubetjes op een plank in het kastje in zijn badkamer te inventariseren. Dan maar eens de verweerde plastic tassen in de meterkast aan een nauwgezet onderzoek onderwerpen.

Wij bleken in onze achteloosheid achtenveertig plastic zakken te hebben verzameld. Uitgespreid op de vloer van de woonkamer vormden ze een opmerkelijk mooi en gevarieerd tableau. Bart Smit en Intertoys waren ruim vertegenwoordigd, maar voor de rest viel het mee met de doublures: zakken van de apotheek, de Primera, maar ook van Athenaeum Boekhandel, Karwei en Hema, enzovoorts. En natuurlijk waren er ook van die non-descripte plastic zakjes bij die je krijgt bij de afhaalchinees of op de markt: van dun, onbedrukt, wit plastic, dat als een vlies om de inhoud zit.

Foley noemt de oefening met de schenkkan ‘De Heidegger/Francis Ponge-oefening’. De dichter Ponge ‘ondervroeg’ in dichtvorm alledaagse voorwerpen, zoals Heidegger dat deed met, inderdaad, zijn kan. Foley: ‘In zijn essay “Das Ding” stelde Heidegger dat de moderne wereld met het afschaffen van afstanden ook nabijheid heeft afgeschaft, waardoor “de uniformiteit waarin alles ver weg noch nabij is, als het ware geen afstand meer kent”, met als resultaat “de vernietiging van het ding”. De oplossing bestond eruit “te leren hoe we het ding als ding moeten zien”; we moeten de dingheid van de dingen herontdekken. Als voorbeeld noemde hij een kan, die hij tot in detail beschreef om de dingheid ervan over te brengen.’

Dat is haast het programma van een recent verschenen filosofische beschouwing over de plastic zak: Dansen met een plastic zak. Kleine filosofie van een onooglijk ding, door Elize de Mul. Ook bij haar speelt Heideggers filosofie een prominente rol, maar dan vooral als kritiek op de zogenaamd typisch moderne neiging alles in termen van nut te zien: alsof een plastic zak ofwel handig is ofwel hinderlijk. Door die beperkte zienswijze zien we de dingen niet meer zoals ze zijn. De Mul: ‘Het zijn schimmen die enkel bestaan om ons in het dagelijks leven te dienen.’ Met haar boek geeft De Mul de plastic zak, bij uitstek een van die ‘alledaagse schimmen’ die louter dienstbaar mogen zijn, een bestaan. Voor wie openstaat voor de ‘dingervaring’ van een plastic zak, kan dat volgens De Mul zelfs een sublieme (verheffende) ervaring zijn.

Hoe mooi en juist Heidegger ook over de kan schrijft, er is wel enige reden zijn filosofische beschouwingen met argwaan te bekijken. Is die nogal ondoorgrondelijke filosofie van hem geen legitimatie voor een nostalgisch en romantisch verlangen naar de tijd van voor de industrialisatie? Verder stelt Heidegger tegenover de hedendaagse massamens de authentieke eenling: terwijl de eerste vlucht in oppervlakkigheden en slechts afleiding zoekt, kan de laatste de confrontatie met de stilte, leegte en verveling wel aan. Of zou het misschien zo zijn dat de ‘waarachtig levende eenling’ zichzelf louter verheft door de massamens te minachten?

Deze schijn is des te opzienbarender omdat De Mul Heidegger opvoert als ‘antidichotomist’, een denker die ‘tracht dualistische begrippen als “object” en “subject” te boven te komen’. Heidegger blijkt echter dit dualisme slechts te vervangen door een ander dualisme: authentiek – alledaags. Bovendien heeft De Mul het, als ze het over de dingervaring als een sublieme ervaring heeft, over een plotselinge doorbreking van de alledaagse sleur, ‘een breuk waarachter [mijn cursivering, P.H.] kort een glinstering is waar te nemen’. Met dat ‘waarachter’ zijn we gewoon weer helemaal terug bij het traditionele dualisme van schijn en wezen. Het lijkt mij dat een dingervaring nooit het karakter mag krijgen van een openbaring waarin men plotseling, door de verschijnselen heen, een glimpje van de Waarheid ziet. Dat was toch de ‘metafyscia’ van het ‘waarachter’ dat Heidegger terecht te boven wilde komen?

Treffender vond ik De Muls verwijzing naar een verhaal van de bijna in vergetelheid geraakte Nederlandse schrijver Belcampo, namelijk zijn verhaal ‘De dingen de baas’. Daarin beschrijft Belcampo hoe de dingen in opstand komen en weigeren nog langer dienstbaar te zijn aan de mensen, die daarop naakt en hulpeloos blijken. De clou van het verhaal is echter dat de dingen uiteindelijk spijt krijgen, ‘heimwee’, en uiteindelijk de ‘huiselijke’, alledaagse orde weer herstellen.

Foley heeft het echter vooral over ‘achtzaamheid’ en probeert min of meer filosofische inzichten in het dagelijks leven toe te passen. Zijn boek lijkt daarmee te passen in de trend (om niet te zeggen: hausse) van boeken over mindfulness en levenskunst. Maar wie het daarom te doen is, komt bij Foley van een koude kermis thuis. Foley brengt in zijn boek de dooddoener ‘Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’ sprankelend en soms geestig tot leven – waar dergelijke modeboeken toch meestal neerkomen op mateloos estheticisme. De levenskunstenaar wil alles graag bijzonder doen en maken, onder het motto: ‘Maak van je leven een kunstwerk.’ Foley draait het om: maak niet het gewone bijzonder, maar zie hoe bijzonder het gewone is.

De ‘levensles’ waar het in Foleys boek om draait is een andere: het aloude carpe diem. Het boek opent met Foleys bekentenis dat hij, ‘zoals zovelen van een zekere leeftijd’ (Foley is van 1947), het gevoel kreeg te zijn vastgelopen. Na een periode van teleurstelling en desillusie realiseert hij zich dat het er vooral om gaat vanaf nú goed op te letten.

Het motto van de film American Beauty had ook het motto van Foleys boek kunnen zijn: ‘Look closer.’ Deze film speelt dan ook inderdaad een grote rol in het boek van De Mul, met name de beroemde en veelbesproken scène met een video-opname van een plastic zak die minutenlang ronddwarrelt in de wind – de ‘dansende plastic zak’ uit de titel van De Muls boek. Op het eerste gezicht is De Muls metafoor van de dans prachtig gekozen en zeer verleidelijk. Maar hoe langer ik erover nadenk, hoe meer ik begin te betwijfelen of de plastic zak wel zo’n geschikte danspartner is. Is de plastic zak niet eerder een muurbloempje? Verdraagt de plastic zak al die aandacht eigenlijk wel?

Door onze aandacht erop te vestigen, zetten we een eenvoudig ding plotseling in de schijnwerpers en maken we van een figurant een hoofdrolspeler. Maar het is een wel erg fel licht, dat de bescheiden dingen niet al te lang verdragen. Onze spullen gedijen net als varens het beste in de schaduw; het zijn van die acteurs die uitblinken in kleine bijrollen en het zogenaamde ‘stille spel’. Ik heb vaak medelijden met de kannen en kruiken die in nietsontziende vitrines onder onverbiddelijke spotlights naakt aan ieders blikken worden blootgesteld.

De Heidegger- en Perec-oefeningen van Foley zijn bij nader inzien misschien al te bruut. In een poging de kan beter te ‘be-grijpen’, lijkt het inderdaad zinnig hem op te pakken en vast te houden, maar daarbij hoort ook: loslaten. En het inventariseren van dingen is misschien toch wat ‘onpersoonlijk’. Waarom zouden we dingen eigenlijk niet ongegeneerd antropomorfistisch benaderen?

Ik stel een Morandi-oefening voor: maak van de spullen op de wastafel in de badkamer een stilleven zoals Morandi die altijd maar weer schilderde. Vraag je daarbij gerust af of die tube wel naast die tube wil staan, of juist niet. En wil die tandenborstel wel in die beker staan? Behandel de spullen kortom net zo teder als Morandi ze schilderde. En net zo zorgzaam… Kijk eens hoe lief hij de potjes en flesjes bij elkaar zet, zodat ze bij elkaar kunnen schuilen en opgaan in een massa, hoe klein die ook is.

Is het niet ongepast en ondankbaar om alledaagse gebruiksvoorwerpen op een voetstuk te plaatsen? We mogen geen wonderen van ze verwachten, ze niet als beren laten dansen. De dingen bestaan immers niet om de dagelijkse sleur te doorbreken. Niet alleen is dat een lelijk cliché, het zijn bovendien eerder de dingen die juist de dagelijkse gang van zaken gaande houden. De zogenaamde ‘sleur van alledag’ is geen probleem, maar een oplossing: het is een web, een cocon die de dingen steeds, als wij even niet opletten, om ons heen weven en die we niet zouden moeten willen doorbreken maar koesteren.

Pieter Hoexum (1968) studeerde filosofie en is werkzaam als freelance publicist voor o.a. Trouw. Binnenkort verschijnt van zijn hand Kleine filosofie van het rijtjeshuis.

Meer van deze auteur