1

De tentoonstelling van ‘stop-time animators’ Stephen en Timothy Quay in Eye, die ik, al mijn goede voornemens ten spijt, niet heb bezocht, maar die wel bij mij de herinnering boven bracht aan het verhaal van de brieven die Franz Kafka ooit schreef aan een klein meisje dat hij had ontmoet toen hij met Dora Diamant in Berlijn door een park wandelde. Het kind was wanhopig van verdriet omdat ze haar pop was verloren. Toen Kafka haar aansprak en vernam wat er scheelde, aarzelde hij geen seconde [cursief, want de kern van het verhaal] en vertelde haar dat de pop niet zoek was maar op reis was gegaan, omdat ze het, hoeveel ze ook om het meisje gaf, niet zag zitten haar hele leven bij een en dezelfde familie door te brengen – en dat hij dat wist omdat de pop hem een brief had geschreven.

Het meisje, al half getroost maar ook niet van gisteren, stond erop dat Kafka haar die brief zou tonen en Kafka ging naar huis en schreef die brief – de eerste van een hele reeks brieven, waarin de pop achtereenvolgens vertelde over haar verloving, de voorbereidingen voor haar bruiloft, het inrichten van een huis, allemaal zaken die het haar onmogelijk maakten terug te keren naar het meisje in het park.

Diamant, Kafka’s laatste minnares, die een en ander aan diens biograaf Max Brod vertelde, benadrukte dat Kafka, die een jaar later zou overlijden, in het schrijven van deze nooit teruggevonden brieven van een pop destijds minstens zo veel energie stak als in het schrijven van zijn eigen verhalen – die daarmee, vind ik, opeens in een heel nieuw daglicht zijn komen te staan. Hetzelfde ‘unheimische’ licht dat er op het werk van de Quay Brothers als poppenbezielers wordt geworpen door het gegeven dat ze een eeneiige tweeling zijn – en dus elkaars replica.

2

De uitdrukking ‘GABOS’, zoals die in een documentaire van Louis Theroux over de Miami County Jail in Florida door een gevangene wordt gebruikt, tijdens een gesprek over de genadeloze manier waarop de zwakkere broeders daar door hun sterkere en machtigere medegevangenen – van wie Therouxs gesprekspartner er duidelijk een was – voortdurend worden misbruikt, mishandeld en afgeperst. ‘En waarom?’ vroeg Theroux. ‘Jullie zijn toch allemaal lotgenoten van elkaar?’

Waarop de man aan de andere kant van de tralies zijn celbrede schouders ophaalt, de bandana om zijn schedel herschikt, en zegt: ‘GABOS. Game Ain’t Based On Sympathy. G.A.B.O.S.’

3

De man met de grijze baard en de lange bruine jas, die op de brug naar het Rijksmuseum tegen elke fietser die daar zonder licht reed riep, nee schreeuwde: ‘Waar is je licht?’ Niet één keer, maar in salvo’s van steeds drie keer kort achter elkaar, ritmisch als in een rapnummer: ‘Waar-is-je-licht / waar-is-je-licht / waar-is-je-licht?’ Waarbij de nadruk niet op ‘licht’ lag maar op ‘wáár’ – alsof hij elk moment zelf het antwoord kon geven, ‘Híér is je licht / híér is je licht / híér is je licht’, en daarbij niet op de blinde fietslampen zou wijzen of op de straatlantaarns, maar op zijn eigen hoofd, zijn hart. En ik dacht aan de tijd dat ik en een aantal vriendjes uit de buurt elke avond op een tussen de huizen braakliggend terrein dat wij ‘het landje’ noemden net zo lang doorgingen met voetballen tot het te donker was geworden om de bal nog te kunnen zien, en we ons spel alleen onderbraken om tegen langsrijdende auto’s waarvan de koplampen nog niet brandden te roepen: ‘Hé! Lichten!’

Niet dat het ons echt iets kon schelen dat die auto’s zonder licht reden, maar omdat het een lekker gevoel was om in de invallende duisternis uit volle borst en heel gericht iets terechtwijzends te kunnen roepen. Om ons hart te luchten, daar ging het om. Om onszelf lichter te maken.

‘Landjes’ zijn er niet of nauwelijks meer in de stad, en de auto’s rijden tegenwoordig ook in het volle zonlicht met hun lichten aan, maar gelukkig lopen er hier en daar nog wel mannen met grijze baarden en lange bruine jassen rond, die af en toe heel hard en snel achter elkaar ‘waar-is-je-licht?’ tegen je roepen.

4

Mannen die, ook na jaren en jaren – voor, tijdens en na een relatie – niet in staat zijn of ronduit weigeren hun gevoelens te benoemen, maar wel, wanneer ze een keer ver van huis zijn, of juist vlak om de hoek staan, vroeger in een telefooncel en nu wang aan wang met een smartphone, om twee uur ’s nachts opeens die ene speciale ex gaan bellen en ook dan niet uit hun woorden, of eigenlijk niet in, niet bij hun woorden kunnen komen, zelfs al is het hun vak. Mannen in het algemeen, groothandelaars in lood om oud ijzer, en hier nu in het bijzonder Bob Dylan, zoals diens zeer speciale ex Joan Baez hem pijnlijk nauwkeurig neerzet in haar uit 1975 stammende song ‘Diamonds and Rust’: Now you’re telling me / you’re not nostalgic / Then give me another word for it / You who are so good with words / And at keeping things vague / Because I need some of that vagueness now / It’s all come back to me clearly / Yes I loved you dearly / And if you’re offering me diamonds and rust / I’ve already paid.

5

Andy Warhol, die in New York na een nacht doorhalen – en Andy Warhol haalde in New York zowel in als uit principe iedere nacht door – in het wolkenkrabberhoge gebouw waar het feest nog in volle gang is, de lift naar het dak neemt en daar, puur omdat hij niet van zins is zonder slag of stoot afstand te doen van alles wat de nacht kan brengen (en halen), in het gehate eerste ochtendlicht op een toon van ‘wie is hier nou de baas jij of ik?’ tegen de opkomende zon roept: ‘Lights out!’

Roel Bentz van den Berg (1949) studeerde filosofie. Behalve schrijver was hij ook radiomaker bij het VPRO-programma De Avonden en medewerker van NRC Handelsblad. Van zijn hand verschenen meerdere essaybundels, waarvan Zapdansen (2005) de Jan Hanlo Essayprijs Groot kreeg. In 2016 verscheen zijn meest recente roman Het naderen van een brug. 

Meer van deze auteur