Roberto Bolaño (1953-2003) beschouwde zichzelf in de eerste plaats als dichter. De geboorte van zijn eerste kind, in 1990, was aanleiding om zich voortaan vooral op proza te concentreren. Met poëzie viel geen droog brood te verdienen. ‘Mexicaans manifest’, uit 1984, laat zien dat er wat Bolaño betreft geen scherpe grens valt te trekken tussen de twee genres. De tekst oogt als een kort verhaal, maar maakt deel uit van de vuistdikke dichtbundel La universidad desconocida, door zijn vriend de schrijver en journalist Rodrigo Fresán getypeerd als ‘Bolaño’s meest autobiografische boek’. In ‘Mexicaans manifest’ is het nevelige, donkere, bijna mechanisch beleefde onbehagen al voelbaar dat de sfeer in Bolaño’s latere werk zou bepalen.

*

Laura en ik hebben die middag niet gevreeën. We hebben het geprobeerd, dat wel, maar het ging niet. Of dat was tenminste wat ik toen dacht. Nu weet ik dat niet zo zeker. Waarschijnlijk hebben we wel gevreeën. Dat zei Laura, en ze voerde me terloops de wereld van de badhuizen binnen, die ik vanaf dat moment en nog lang daarna zou associëren met genot en spel. Het eerste badhuis was ongetwijfeld het beste. Het heette Sportschool Moctezuma en in de ontvangstruimte had een onbekende kunstenaar een muurschildering gemaakt waarop de Azteekse keizer in een bassin te zien was, ondergedompeld tot zijn hals. Rondom het bad, in de buurt van de vorst, wassen veel kleinere mannen en vrouwen zich met een glimlach op hun gezicht. Niemand lijkt zorgen aan zijn hoofd te hebben behalve de koning, die strak naar een punt buiten de muurschildering kijkt, alsof hij de onwaarschijnlijke kijker zoekt met zijn donkere, wijd opengesperde ogen waarin ik vaak angst meende te ontwaren. Het water van het zwembad was groen. De stenen waren grijs. Op de achtergrond zijn bergen en zware donderwolken te zien.

De jongen die bij Sportschool Moctezuma werkte was wees en dat was zijn voornaamste gespreksonderwerp. Bij ons derde bezoek werden we vrienden. Hij was nog maar achttien jaar oud, wilde een auto kopen en daarom spaarde hij zo veel hij kon: de fooien hielden niet over. Volgens Laura was hij een halve zool.

Ik vond hem aardig. In alle badhuizen is er zo nu en dan heibel. Daar hebben we nooit iets van gehoord of gezien. De klanten, geconditioneerd door een of ander mysterieus mechanisme, respecteerden en gehoorzaamden naar de letter de instructies van de wees. Niet dat daar nu zo veel mensen kwamen, dat is zo, en dat zal ik nooit begrijpen, want het was er schoon, redelijk modern met aparte cabines voor de stoombaden en barservice in de cabines, en vooral goedkoop. Daar, in cabine 10, zag ik Laura voor het eerst bloot en ik kon alleen maar glimlachen en haar schouder aanraken en zeggen dat ik niet wist aan welke hendel ik moest draaien om de stoom te laten ontsnappen.

De cabines, al zou het juister zijn om van privéruimtes te spreken, vormden een geheel van twee minikamertjes die werden verbonden door een glazen deur; in het eerste stond meestal een divan – een oude divan die aan psychoanalyse en bordelen deed denken –, een klaptafel en een kapstok; het tweede kamertje was het eigenlijke stoombad, met een douche met warm en koud water en een tegelbank tegen de wand en daaronder de buizen waar de stoom uit kwam. Het was een bijzondere ervaring om van de ene naar de andere ruimte te gaan, vooral als de ene al zo vol stoom was dat we elkaar niet meer konden zien. Dan deden we de deur open en liepen het kamertje met de divan in, waar alles helder was, en achter ons slopen stoomwolken als dunne draadjes van een droom naar binnen om daarna snel weer te verdwijnen. Terwijl we daar lagen en elkaars hand vasthielden, luisterden we of probeerden we te luisteren naar de nauwelijks waarneembare geluiden van de Sportschool terwijl onze lichamen afkoelden. IJskoud, ondergedompeld in stilte, konden we eindelijk het gespin horen dat uit de vloer en de wanden kwam, het katachtige gesnor van de warme pijpleidingen en de ketels die op een geheime plek ergens in het gebouw de zaak aan de praat hielden.

Op een dag zal ik hier nog eens verdwalen, zei Laura. Zij had meer ervaring met badhuizen dan ik, wat niet zo moeilijk was, want ik had tot dan toe nooit een stap gezet in een dergelijke gelegenheid. Toch zei ze dat ze geen verstand van badhuizen had. Niet genoeg verstand. Met X was ze een paar keer geweest en vóór X met een kerel die twee keer zo oud was als zij en over wie ze altijd in mysterieuze bewoordingen sprak. Alles bij elkaar was ze niet meer dan tien keer geweest, telkens naar dezelfde plek, Sportschool Moctezuma.

Samen, op de Benelli die ik toen al meester was, probeerden we alle badhuizen van Mexico-Stad af te struinen, beheerst door een absolute begeerte, een mengeling van liefde en spel. Het is ons nooit gelukt. Integendeel, naarmate we vorderden opende zich de afgrond rondom ons, het grote, zwarte decor van de badhuizen. Is het geheime gezicht van andere steden te vinden in de theaters, de parken, de kaden, de stranden, de labyrinten, de kerken, de bordelen, de bars, de goedkope bioscopen, de oude gebouwen en zelfs de supermarkten, het geheime gezicht van Mexico-Stad bevond zich in het enorme netwerk van legale, semilegale en clandestiene badhuizen. De methode die we aan het begin van het traject volgden was eenvoudig: ik vroeg aan de jongen van Sportschool Moctezuma of hij me een paar adressen van goedkope badhuizen wilde geven. Ik kreeg vijf kaartjes en noteerde op een papiertje de adressen van een tiental andere gelegenheden. Dat waren de eerste. Na elk hiervan splitste de zoektocht zich ontelbare keren. De openingstijden verschilden evenzeer als de gebouwen. Bij sommige kwamen we om tien uur ’s ochtends en vertrokken we rond lunchtijd. Dat waren in het algemeen lichte gebouwen met afgebladderde muren, waar we soms het gelach van jongeren en het gehoest van eenzame, verloren zielen konden horen, die kort daarna, hersteld en wel, bolero’s begonnen te zingen. Daar leek het devies de limbus te zijn, de gesloten ogen van het dode kind. Het was er niet schoon of misschien maakten ze het daar na lunchtijd schoon. Elders maakten we onze opwachting om vier of vijf uur ’s middags en vertrokken we niet voordat het donker werd. Dat was onze meest gebruikelijke dagindeling. De badhuizen leken op dat uur van de dag de prettige, of minder prettige, bijkomstigheid van een permanente schaduw te hebben. Ik bedoel een kunstmatige schaduw, een koepel of een palm, iets wat nog het meest leek op de buidel van een buideldier, iets waar je aanvankelijk dankbaar voor bent maar wat ten slotte zwaarder weegt dan een graftombe.

De badhuizen van zeven uur, half acht en acht uur ’s avonds werden het drukst bezocht. Op de stoep naast de ingang hielden de jongeren de wacht en praatten over honkbal en liedjes die in de mode waren. In de gangen weergalmden de sinistere grappen van de arbeiders die net uit de fabrieken en werkplaatsen kwamen. In de ontvangstruimte begroetten de oude nichten – trekvogels – de receptionisten en de mannen die in de leunstoelen de tijd aan het doden waren, en noemden hen daarbij bij hun voornaam of bij hun schuilnaam. Verdwalen in de gangen, in kleine doses – snufjes – een zekere indiscretie koesteren was altijd buitengewoon leerzaam. De deuren die open of halfopen stonden en die leken op aardverschuivingen, op scheuren in de aarde, boden de gelukkige toeschouwer vaak levende taferelen: groepen naakte mannen die de bewegingen en de actie overlieten aan de stoom; jongeren die als jaguars waren verdwaald in een labyrint van douches; minieme maar angstaanjagende gebaren van atleten, bodybuilders en eenlingen; de hangende kleren van een lepralijder; oude mannetjes die Lulú dronken en glimlachend tegen de houten deur van het Turks bad leunden. Het was makkelijk om vriendschappen te sluiten en dat deden we. De stelletjes voelden zich geroepen elkaar te begroeten als ze elkaar een paar keer in de gangen waren tegengekomen. Daar lag een soort heteroseksuele solidariteit aan ten grondslag; in veel badhuizen vormden de vrouwen een absolute minderheid en hoorde je niet zelden zonderlinge verhalen over vrouwen die werden aangevallen en lastiggevallen, maar eerlijk is eerlijk, die verhalen waren verre van betrouwbaar.

Dit soort vriendschappen ging niet verder dan een biertje aan de bar, of een borrel. In de baden begroetten we elkaar en namen we hooguit cabines naast elkaar. Na een poosje klopten de eersten die klaar waren op de deur van het bevriende stel en zeiden zonder antwoord af te wachten dat ze in dat en dat restaurant op hen zouden wachten. Daarna kwamen de anderen naar buiten, gingen naar het restaurant, dronken een paar glazen en namen afscheid tot de volgende keer. Soms werd een van de stellen vertrouwelijk, de vrouw of de man, vooral als ze getrouwd waren, maar niet met elkaar, ze deden een boekje open over hun leven en dan moest je knikken, zeggen dat heb je met de liefde, wat jammer toch, het leven, de kinderen. Schattig maar saai. De andere, onstuimiger vriendschappen betroffen de bezoekers van je privéruimte. Deze vriendschappen konden net zo saai worden als die andere, maar ze waren veel en veel gevaarlijker. Ze dienden zich zonder omhaal aan, klopten simpelweg op de deur, op een vreemde en snelle manier, en zeiden dan doe open. Ze kwamen zelden alleen, bijna altijd waren ze met zijn drieën, twee mannen en een vrouw, of drie mannen; de redenen die ze aanvoerden voor dat soort visites waren meestal weinig geloofwaardig of stompzinnig: een beetje blowen, wat niet was toegestaan in de gemeenschappelijke douches, of het een of ander verkopen. Laura liet hen altijd binnen. De eerste paar keer raakte ik gestrest, klaar om op de vuist te gaan en bloedend neer te vallen op de vloertegels. Ik dacht dat het waarschijnlijkst was dat ze ons kwamen beroven of Laura of misschien zelfs mij verkrachten, en ik was op van de zenuwen. De bezoekers hadden dat op een of andere manier in de gaten en richtten zich alleen tot mij wanneer dat niet anders kon of wanneer de wellevendheid dat onontkoombaar maakte. Alle voorstellen, alle deals en al het gefluister waren voor Laura bestemd. Zij deed open, zij vroeg hun wat ze verdomme wilden, zij liet hen het kamertje met de divan binnen (ik luisterde in de stoom hoe ze gingen zitten, eerst de een, daarna de ander, daarna de volgende, en Laura’s roerloze rug was te zien door de matglazen deur die de stoom scheidde van dat voorvertrek, dat plotseling in een mysterie was veranderd). Ten slotte stond ik dan op, sloeg een handdoek om mijn middel en ging naar binnen. De bezoekers waren meestal twee mannen en een vrouw. Of een man, een jongen en een meisje die mij aarzelend begroetten als ze me zagen, alsof ze daar tegen beter weten in van meet af aan alleen voor Laura kwamen en niet voor ons beiden; alsof ze hadden verwacht alleen haar daar aan te treffen. Ze zaten op de divan en hun donkere ogen ontging geen enkel gebaar van haar terwijl hun handen op eigen houtje een joint rolden.

De gesprekken leken gecodeerd te zijn in een taal die ik niet kende, het was zeker niet de jongerentaal, die ik toentertijd beheerste, al herinner ik me nu nauwelijks nog een paar termen, maar een veel onheilspellender taaltje waarin elk werkwoord en elke zin de bijsmaak van een begrafenis en een kuil hadden. Misschien de Luchtkuil. Misschien een van de misvormde gezichten van de Onbevlekte Kuil. Misschien wel. Misschien niet. In ieder geval praatte ik ook of probeerde dat te doen. Het was niet makkelijk, maar ik probeerde het. Naast de wiet haalden ze soms flessen alcohol tevoorschijn. De flessen waren niet gratis, maar wij betaalden niet. De bezoekers verkochten marihuana, whisky en schildpadeieren in de cabines, zelden met toestemming van de receptionist of van het schoonmaakpersoneel, die onverbiddelijk jacht op hen maakten; om die reden was het van het grootste belang dat iemand hun een schuilplaats verschafte; ze verkochten ook theater, daar verdienden ze in feite hun poen mee, of ze regelden privévoorstellingen in de vrijgezellenruimtes van de contractpartijen.

Het repertoire van deze ambulante gezelschappen kon schraal of heel gevarieerd zijn, maar de dramatische kern van hun mise-en-scène was altijd dezelfde: de oudste man bleef op de divan zitten (in gedachten verzonken, neem ik aan) terwijl de jongen en het meisje of de twee jongens de toeschouwers naar de stoomkamer volgden. De voorstelling duurde in het algemeen niet langer dan een half uur of drie kwartier, met of zonder deelname van de toeschouwers. Wanneer het tijd was opende de man van de divan de deur en kondigde het hooggeëerd publiek het einde van de voorstelling aan terwijl hij moest hoesten vanwege de stoom die onmiddellijk de andere ruimte binnen probeerde te glippen. De toegiften waren peperduur, ook al duurden ze maar tien minuten. De jongens douchten zich snel en daarna kregen ze hun kleren van de man. Ik herinner me dat deze nog nat waren als ze zich aankleedden. De neerslachtige maar ondernemende artistiek directeur benutte de laatste minuten door de tevreden toeschouwers delicatessen uit zijn mand of koffer aan te bieden: whisky in papieren bekertjes, vaardig gerolde joints en schildpadeieren, die hij openmaakte met de enorme nagel die zijn duim sierde en die hij, wanneer ze eenmaal in het glas zaten, besprenkelde met citroensap en chilipeper.

In onze cabine gingen de dingen anders. Ze spraken zachtjes. Ze rookten marihuana. Ze lieten de tijd voorbijgaan en raadpleegden zo nu en dan hun horloges terwijl hun gezichten zich vulden met zweetdruppeltjes. Soms raakten ze elkaar aan, raakten we elkaar aan, wat trouwens onvermijdelijk was als we allemaal op de divan zaten en het contact van benen en armen pijn kon doen. Niet de pijn van seks maar de pijn van het voorgoed verlorene of van de enige kleine hoop die in het Land van het Onmogelijke rondwaart.

Laura nodigde de mensen die ze kende uit om zich uit te kleden en met ons de stoom binnen te stappen. Zelden aanvaardden ze de uitnodiging. Wat ze liever deden was roken en drinken en naar verhalen luisteren. Uitrusten. Na een tijdje deden ze de koffer dicht en vertrokken. Daarna kwamen ze diezelfde middag twee of drie keer terug en volgde hetzelfde ritueel. Als Laura een goede bui had liet ze hen binnen, als dat niet het geval was nam ze niet eens de moeite om hen via de deur te zeggen dat ze op moesten rotten.

Met uitzondering van een of twee incidentele ruzies waren de verhoudingen altijd harmonieus. Soms geloof ik dat zij Laura lang voordat ze haar kenden koesterden. Op een avond bood de oude man die hen meebracht (ze waren met zijn drieën toen, een oude man en twee jongens) een voorstelling aan. We hadden er nooit een gezien. Hoeveel kost dat? zei ik. Niets. Laura zei dat ze binnen konden komen. De stoomruimte was koud. Laura deed haar handdoek af en draaide aan de hendel: de stoom begon uit de vloer te komen. Ik had de indruk dat we in een nazidouche zaten en dat ze ons gingen vergassen; dat gevoel werd versterkt toen ik de twee jongens binnen zag komen, heel mager en donker, en als hekkensluiter de oude pooier die alleen een onbeschrijflijk vieze onderbroek aanhad. Laura moest lachen. De jongens keken haar aan terwijl ze enigszins bedremmeld midden in het kamertje stonden. Daarna moesten ze ook lachen. De oude man gingen tussen Laura en mij in zitten, zonder het afschuwelijke stuk ondergoed uit te trekken. Wilt u kijken en verder niet, of kijken en meedoen? Kijken, zei ik. We zien wel, zei Laura, die wel van dit soort risico’s hield. Als op bevel knielden de jongens toen neer en begonnen elkaars geslachtsdeel in te zepen. In hun bestudeerde en routineuze handelingen schemerden hun vermoeidheid en een aantal rillingen door die gemakkelijk in verband te brengen waren met de aanwezigheid van Laura.

De tijd verstreek. De ruimte vulde zich weer met stoom. De acteurs, roerloos in dezelfde houding, leken daarentegen wel bevroren: terwijl ze geknield tegenover elkaar zaten – maar dan op grotesk artistieke wijze geknield – trokken ze elkaar af met hun linkerhand terwijl ze zichzelf met hun rechterhand in evenwicht hielden. Het waren net vogels. Vogels van metaalplaatjes. Ze zullen wel moe zijn, ze krijgen hem niet omhoog, zei de oude man. Inderdaad, de ingezeepte lullen wezen slechts schuchter naar boven. Jongens, verkloot het nu niet, zei de oude man. Laura moest weer lachen. Hoe kunnen we ons nu concentreren als je om de haverklap moet lachen? zei een van de jongens. Laura stond op, liep langs hen heen en ging tegen de wand aan staan. Nu bevonden de vermoeide uitvoerende artiesten zich tussen haar en mij in. Ik voelde hoe de tijd in mijn binnenste uiteenrafelde. De oude man mompelde iets. Ik keek naar hem. Zijn ogen waren dicht en hij leek te slapen. We hebben al ontzettend lang niet meer geslapen, zei een van de jongens terwijl hij de penis van zijn partner losliet. Laura glimlachte naar hem. Naast mij begon de oude man te snurken. De jongens glimlachten opgelucht en namen een gemakkelijker houding aan. Ik hoorde hun botten kraken. Laura liet zich langs de wand glijden tot haar billen de vloertegels raakten. Je bent heel dun, zei ze tegen een van hen. Ik? Hij ook, en jij, antwoordde de jongen. In feite waren we allemaal dun.

Het gefluit van de stoom maakte het soms moeilijk om de al te zacht klinkende stemmen van elkaar te kunnen onderscheiden. Laura’s lichaam, rug tegen de wand, opgetrokken knieën, was helemaal bezweet: de druppels gleden over haar neus, over haar hals, vormden kanaaltjes tussen haar borsten en hingen zelfs aan haar schaamhaar voordat ze op de warme vloertegels vielen. We zijn aan het smelten, mompelde ik, en ik voelde me plotseling verdrietig. Laura knikte. Wat zag ze er op dat moment lief uit. Waar zijn we? dacht ik. Met de rug van mijn hand veegde ik de druppeltjes weg die van mijn wenkbrauwen naar mijn ogen gleden en me het zicht ontnamen. Een van de jongens zuchtte. Ik ben zo moe, zei hij. Ga slapen, adviseerde Laura. Het was vreemd: ik dacht dat de lichten dimden, minder sterk werden; ik was bang dat ik flauw zou vallen; daarna veronderstelde ik dat de buitensporige hoeveelheid stoom de oorzaak was van de veranderde kleuren en tinten, die nu veel donkerder waren. Alsof we het donker zien worden hier, opgesloten, zonder ramen, dacht ik. Whisky en wiet zijn geen goed gezelschap. Alsof ze mijn gedachten kon lezen zei Laura maak je niet druk, alles is oké. En daarna glimlachte ze weer, niet met een spottende glimlach, niet alsof ze het leuk vond, maar met een terminale glimlach, een glimlach waarin een gevoel van schoonheid en van ellende met elkaar verknoopt waren, maar dan niet eens gewone schoonheid en ellende, maar Kleine Schoonheid en Kleine Ellende, paradoxale dwergen, rondtrekkende en ongrijpbare dwergen. Rustig maar, het is maar stoom, zei Laura. De jongens, klaar om alles wat Laura ook maar zei als onweerlegbaar te beschouwen, knikten diverse malen. Toen liet een van hen zich op de vloertegels vallen, zijn hoofd op een van zijn armen leunend, en viel in slaap. Ik stond op, voorzichtig, om de oude man niet wakker te maken, en liep naar Laura toe; op mijn knieën naast haar dompelde ik mijn gelaat onder in haar vochtige, welriekende haar. Ik voelde hoe Laura’s vingers mijn schouder streelden. Even later besefte ik dat Laura aan het spelen was, heel zachtjes, maar het was een spel: haar pink was aan het zonnebaden op mijn schouder, daarna kwam haar ringvinger en ze begroetten elkaar met een kus, daarna verscheen de duim en beide, pink en ringvinger, sloegen via mijn arm neerwaarts op de vlucht. De duim bleef heer en meester over de schouder en ging slapen, hij at volgens mij zelfs een of andere groente die daar ergens groeide, want de nagel zette zich in mijn vlees, totdat de pink en de ringvinger samen met de middelvinger en de wijsvinger terugkeerden, en met zijn allen joegen ze de duim weg, die zich achter een oor verborg en van daaruit de andere vingers bespioneerde, zonder te begrijpen waarom ze hem hadden buitengesloten, terwijl de rest op de schouder danste en dronk en vree en stomdronken zijn evenwicht verloor en via de rug naar beneden stortte, een ongeluk waarvan Laura gebruikmaakte om me te omhelzen en heel licht met haar lippen mijn lippen te raken, terwijl de vier vingers, boordevol kneuzingen, weer omhoogkropen en zich daarbij vastklampten aan mijn wervels, en de duim observeerde hen zonder ook maar een moment op de gedachte te komen om zijn oor te verlaten.

Je gezicht glanst, fluisterde ik. Je ogen. De punt van je tepels. Jij ook, zei Laura, je bent een beetje bleek misschien, maar je glanst. Het is de stoom vermengd met het zweet. Een van de jongens observeerde ons zwijgend. Hou je echt van hem? vroeg hij aan Laura. Zijn ogen waren enorm en zwart. Ik ging op de vloer zitten. Ja, zei Laura. Hij moet waanzinnig veel van je houden, zei de jongen. Laura moest lachen als een huisvrouw. Ja, zei ik. Dat is niet niks, zei de jongen. Nee, dat is niet niks, zei ik. Weet je hoe stoom vermengd met zweet smaakt? Dat hangt van de particuliere smaak van elk mens af.

De jongen liet zich naast zijn partner achteroverzakken, zijn slaap op de vloer, zonder zijn ogen te sluiten. Zijn lul was nu stijf. Met zijn knieën raakte hij Laura’s benen aan. Hij knipperde een paar maal met zijn ogen voordat hij sprak. Laten we een beetje neuken, zei hij. Laura antwoordde niet. De jongen leek tegen zichzelf te praten. Weet je waarnaar een beetje stoom vermengd met een beetje zweet smaakt? Waar het echt naar zal smaken? Hoe dat zal smaken? We werden slaperig van de hitte. De oude man gleed weg totdat hij languit op de bank lag. Het lichaam van de slapende jongen had zich opgerold en een van zijn armen lag om het middel van de jongen die wakker was. Laura stond op en aanschouwde ons een tijd lang van boven af. Ik dacht dat ze de douche zou aanzetten met alle funeste gevolgen van dien voor de slapers.

Het is warm, zei ze. Het is gruwelijk warm. Als zij er niet waren (ze doelde op het trio) zou ik de bar vragen me een frisdrank te komen brengen. Dat kun je toch wel doen, zei ik, niemand zal hier binnenkomen. Nee, zei Laura, daar gaat het niet om. Zal ik de stoom uitzetten? Nee, zei Laura. De jongen, het hoofd schuin, staarde naar mijn voeten. Misschien wil hij met je vrijen, zei Laura. Voordat ik kon antwoorden sprak de jongen bijna zonder zijn lippen te bewegen een laconiek nee uit. Ik maakte maar een grapje, zei Laura. Daarna knielde ze naast hem neer en streelde met haar hand zijn billen. Ik zag in een verontrustende flits hoe de zweetdruppels van de jongen naar Laura’s lichaam gingen en vice versa. De lange vingers van mijn vriendin en de billen van de jongen glansden vochtig en identiek.

Je zult wel moe zijn, zei Laura, die oude man is gek, hoe kan hij nou verwachten dat jullie hier met elkaar gaan neuken. Haar hand gleed over de billen van de jongen. Het is zijn schuld niet, fluisterde deze, de arme stakker weet niet eens meer wat een bed is. En ook niet wat een schone onderbroek is, voegde Laura daaraan toe. Hij had beter helemaal niets kunnen aantrekken. Ja, zei ik, dat is prettiger. Minder gênant, zei de jongen, maar wat zou het geweldig zijn om een schone, witte onderbroek aan te trekken. Een strakke onderbroek, maar niet al te strak. Laura en ik schoten in de lach. De jongen wees ons vriendelijk terecht: niet lachen, dit is serieus. Zijn ogen leken weggewist te zijn, grijze ogen alsof ze van natgeregend cement waren. Laura pakte met haar twee handen zijn lul beet en trok eraan. Ik hoorde mezelf zeggen zal ik de stoom uitzetten?, maar mijn stem was zwak en ver weg. Waar ligt je manager verdomme te slapen? zei Laura. De jongen haalde zijn schouders op; je doet me een beetje pijn, fluisterde hij. Ik pakte Laura bij een van haar enkels, met de andere hand veegde ik het zweet weg dat in mijn ogen kwam. De jongen ging rechtop zitten, voorzichtig, om zijn partner niet wakker te maken, en kuste Laura. Ik boog mijn hoofd voorover om hen beter te kunnen zien: de dikke lippen van de jongen zogen op Laura’s lippen, die gesloten waren en waar zich nauwelijks zichtbaar een glimlach vormde. Ik kneep mijn ogen samen. Ik had haar nog nooit zo vredig zien glimlachen. Plotseling onttrok de stoom haar aan het oog. Ik voelde een soort plaatsvervangende angst, misschien was ik bang dat Laura dood zou gaan door de stoom? Toen hun lippen zich van elkaar scheidden, zei de jongen dat hij niet wist waar de oude man lag te slapen. Hij legde een hand op zijn hals en maakte een slachtgebaar. Daarna streelde hij Laura’s hals en trok haar nog meer naar zich toe. Laura’s elastische lichaam voegde zich naar de nieuwe houding. Ze staarde naar de wand, voor zover de stoom het toeliet om de wand te zien, haar torso naar voren, haar borsten raakten de borst van de jongen of drukten daar met zachte kracht tegenaan. De stoom onttrok hen bij vlagen aan het zicht of bedekte hen gedeeltelijk of kleurde hen zilverachtig of dompelde hen onder in iets wat op een droom leek. Ten slotte kon ik haar niet meer zien. Eerst een schaduw boven op een andere schaduw. Daarna niets. De kleine ruimte leek op ontploffen te staan. Ik wachtte een paar seconden maar er veranderde niets, integendeel, ik kreeg de indruk dat de stoom steeds dikker werd. Ik stak een hand uit en raakte Laura’s rug aan, gebogen over wat volgens mij het lichaam van de jongen was.

Ik stond op en deed twee stappen langs de wand. Ik hoorde dat Laura mij riep. Een Laura met haar mond vol. Wat wil je? zei ik. Ik stik. Ik ging terug, minder voorzichtig dan op de heenweg, boog me voorover en tastte op de plek waar ze volgens mij moest zijn. Ik voelde alleen de warme vloertegels. Ik dacht dat ik droomde of gek aan het worden was. Ik beet in mijn hand om het niet uit te schreeuwen. Laura? kermde ik. Naast mij klonk als een verre donder de stem van de jongen: de jongen volgens wie stoom vermengd met zweet anders smaakt. Ik stond weer op, ditmaal klaar om in het wilde weg te gaan schoppen, maar hield me in. Draai de stoom uit, zei Laura ergens vandaan. Met vallen en opstaan wist ik het bankje te bereiken. Toen ik bukte om de hendels te zoeken hoorde ik zo ongeveer naast mijn oor het gesnurk van de oude man. Hij leeft nog, dacht ik, en ik deed de stoom uit. Aanvankelijk gebeurde er niets. Toen, voordat de silhouetten weer zichtbaar werden, deed iemand de deur open en verliet de stoomkamer. Ik wachtte, wie het ook mocht wezen bevond zich in het andere kamertje en maakte behoorlijk veel lawaai. Laura, riep ik heel zachtjes. Niemand antwoordde. Eindelijk zag ik de oude man, die nog altijd sliep. Op de grond de twee acteurs, de een in foetushouding en de ander languit. De slapeloze leek werkelijk te slapen. Ik sprong over hen heen. In het kamertje met de divan had Laura zich al aangekleed. Ze gooide mijn kleren naar me toe zonder een woord te zeggen. Wat is er gebeurd? zei ik. Laten we gaan, zei Laura.

We kwamen dit trio nog een paar keer tegen, één keer in datzelfde badhuis, de andere keer in Azcapotzalco, het badhuis van de hel, zoals Laura het uitdrukte, maar het werd nooit meer hetzelfde. Hooguit rookten we een sigaretje met elkaar en tot de volgende keer maar weer. We bleven die gelegenheden nog heel lang bezoeken. We hadden op andere plaatsen kunnen vrijen, maar de route van de badhuizen had iets wat ons aantrok als een magneet. Natuurlijk ontbrak het niet aan andere incidenten, races in de gang van kerels die door wanhoop waren bezeten, een poging tot verkrachting van een minderjarige, een razzia waaraan we met geluk en wijsheid wisten te ontkomen; de wijsheid kwam van Laura; het geluk van de bronzen solidariteit van de baders. Uit de som van alle badhuizen, een amalgaam nu dat versmolten is met het gelaat van een glimlachende Laura, dolven we de zekerheid van onze liefde. Het best van allemaal, misschien omdat we daar voor het eerst vreeën, was Sportschool Moctezuma, waar we altijd weer terugkwamen. Het slechtst, een tent in Casas Alemán met de toepasselijke naam de Vliegende Hollander, die in mijn ogen nog het meest wegheeft van een mortuarium. Een driedubbel mortuarium: van de hygiëne, van het proletariaat en van de lichamen. Niet van de begeerte.

Er zijn twee onuitwisbare herinneringen die ik nog bewaar aan die tijd. De eerste is een opeenvolging van beelden van een naakte Laura (op het bankje, in mijn armen, onder de douche, languit op de divan, in gedachten verzonken) totdat de langzaam groeiende stoom haar helemaal doet verdwijnen. Einde. Wit beeld. De tweede is de muurschildering van Sportschool Moctezuma. De ogen van Moctezuma, onpeilbaar. De nek van Moctezuma boven het oppervlakte van het bassin. De hovelingen (of misschien waren het geen hovelingen) die lachen en praten terwijl ze uit alle macht proberen te negeren wat de keizer ziet. De zwermen vogels en wolken die op de achtergrond in elkaar vloeien. De kleur van de stenen van het bassin, ongetwijfeld de droevigste kleur die ik in de loop van onze expedities heb gezien, alleen te vergelijken met de kleur van sommige oogopslagen; arbeiders in de gangen, die ik me niet kan herinneren maar die er ongetwijfeld waren.

Vertaling uit het Spaans: Maarten Steenmeijer

Roberto Bolaño (1953 - 2003) was een Chileens schrijver en dichter. In 1999 won hij de Premio Rómulo Gallegos voor* Los detectives salvajes. In 2008 kreeg hij postuum de National Book Critics Circle Award voor de roman *2666.

Meer van deze auteur