1.

Misschien dat het kwam door een recent bezoek aan Berlijn waarbij ik op een van de wachttorens stuitte waarvan er vóór de Wende in totaal 273 langs de Muur stonden (het was niet alleen die muur, het was vooral ook de death strip die er aan één kant langs liep), maar ik moest onlangs weer eens sterk denken aan Bob Dylan’s ‘All Along the Watchtower’, en dan met name aan het gevoel van naderend onheil zoals dat wordt opgeroepen in het laatste couplet (dat overigens volgens Dylanoloog Paul Williams verhaaltechnisch het eerste couplet is), en dan weer vooral in de laatste regel, over het naderen van die twee ruiters (die, als we Williams’ gedachte volgen, de nar en de dief zijn die we al in de twee voorafgaande coupletten hun ervaringen hebben horen uitwisselen) en het huilen van de wind. En omdat het van Dylan maar een kleine stap is naar Shakespeare moest ik vervolgens denken aan de twee moordenaars zoals die in het eerste bedrijf van het koningsdrama Richard III over het slapende hoofd van hun beoogde slachtoffer Clarence heen als twee loodgieters de voors en tegens van hun opdracht staan te bespreken. Wat me vervolgens deed denken aan de manier waarop de twee mannen-in-geklede-jas die K. aan het slot van Kafka’s Het proces van huis zijn komen halen als een soort Jansen en Janssen uit Kuifje (‘na u’, ‘nee, na u’) het mes waarmee het vonnis moet worden voltrokken over het op een steen rustende hoofd van K. heen over en weer laten gaan om hem de gelegenheid te geven het mes te grijpen en de eer aan zichzelf te houden. En dan is er natuurlijk de postmodern-klassieke openingsscène van Quentin Tarantino’s Pulp Fiction waarin twee ook weer keurig in het pak gestoken beroepsmoordenaars in de auto onderweg naar een klus de problemen bespreken die het metrische stelsel zoals dat in Europa wordt gehanteerd met name in Frankrijk oplevert voor de naamgeving van de hamburgers bij McDonald’s:

Do you know what they call a Quarter Pounder with cheese?

They don’t call it a ‘Quarter Pounder with cheese’?

They got the metric system, they don’t know what the fuck a Quarter Pounder is.

So what do they call it?

They call it… a ‘Royale with cheese’.

‘Royale with cheese’? So what do they call a Big Mac?

A Big Mac’s a Big Mac, but they call it ‘_Le _Big Mac’.

(Het laatste zinnetje doet het hem, vind ik.) Een scène waarvoor Tarantino weer de mosterd (en de ketchup en de mayonaise) bij Hemingway vandaan haalde – te weten uit de beginscène van het verhaal ‘The Killers’, zoals dat in 1946 werd verfilmd door Robert Sodniak (en later in 1964 nog eens, zeker zo sterk, door Don Siegel), waarin twee hitmen van de maffia, op zoek naar hun doelwit ‘de Zweed’, in de plaatselijke diner een twistgesprek beginnen over het feit dat sommige gerechten niet verkrijgbaar zijn terwijl ze wel op het menu staan. Een scène die wellicht ook Harold Pinter tot inspiratie heeft gediend bij het schrijven van zijn eenakter The Dumb Waiter (De dienstlift), waarin beroepsmoordenaars Gus en Ben in afwachting van de komst van hun beoogde slachtoffer de tijd doden met het bespreken van faits divers uit de krant en de vraag of het nu ‘de fluitketel opzetten’ moet zijn of ‘het water opzetten’.

Heeft als stijlmiddel dus een lange en brede historie, dit soort gesprekken over niets, zoals die op elk kantoor bij de koffieautomaat aan de orde van de dag zijn, maar opeens een buitengewoon verontrustende lading krijgen wanneer ze gevoerd worden door twee mannen die op het punt staan iemand om zeep te brengen. En des te verontrustender, omdat we ons juist vanwege die alledaagsheid, of we willen of niet, met die mannen gaan identificeren, en we er bovendien, of we willen of niet, vaak ook nog eens heel ongemakkelijk om moeten lachen. Het soort existentiële ongemakkelijkheid dat tot kunst is verheven door Samuel Beckett, en een kosmische dimensie heeft gekregen in Waiting for Godot, waarin het duo Vladimir en Estragon en hun gooi-en-smijt-alter ego’s Lucky en Pozzo de dagen, maanden, jaren (bij elkaar een eeuwigheid) vullen met precies hetzelfde soort gesprekken. Gesprekken die hun afgrondelijke absurditeit ontlenen aan het feit dat degene op wie zij wachten niet, maar dan ook absoluut niet van plan is om zijn gezicht te laten zien – of, wat ook zou kunnen, met even grote smart op hen zit te wachten als zij op hem.

2.

En van de metafysische slapstick van Beckett is het maar een kleine stap terug naar Dylan, die in 1997, tussen de opnamen voor het album Time Out Of Mind door, met zijn toetsenman, mijn zegsman Jim Dickinson, als gids in Memphis de aula van de vroegere middelbare school van Elvis binnenliep, en daar op het podium zacht voor zich uit mompelde: ‘So this is where he stood.’In al zijn eenvoud net zo ontroerend, vind ik, als de drie, door de immer alerte Elvis-vorser Ger Rijff opgedoken en door de onlangs op 85-jarige leeftijd overleden legendarische Elvis-fotograaf Alfred Wertheimer genomen foto’s, waarop het moment te zien is dat de toen 21-jarige Elvis in juli 1956, terugkomend van een opnamesessie in New York, met een paar proefpersingen van de single ‘Hound Dog/Don’t Be Cruel’ in de hand, net bij White Station in Oost-Memphis uit de trein is gestapt, om vandaar verder te lopen naar zijn huis aan Audubon Drive. Het moet – en dat is, naast de zondagse kleren, het, beleefd als altijd, de weg wijzen aan een mevrouw die onder aan het talud staat, en het zwaaien naar de conducteur – ook precies wat deze mini-homemovie zo aangrijpend maakt – een van de laatste keren in zijn leven zijn geweest dat hij helemaal alleen, zonder entourage, gewoon in zijn eentje, naar huis zou lopen.

Dit is voorlopig de laatste aflevering van de serie ‘Wat blijft hangen’.

Roel Bentz van den Berg (1949) studeerde filosofie. Behalve schrijver was hij ook radiomaker bij het VPRO-programma De Avonden en medewerker van NRC Handelsblad. Van zijn hand verschenen meerdere essaybundels, waarvan Zapdansen (2005) de Jan Hanlo Essayprijs Groot kreeg. In 2016 verscheen zijn meest recente roman Het naderen van een brug. 

Meer van deze auteur