266

het letsel kwam er niet door het tijdperk
zijn gigantische hand heeft me nooit kunnen pakken
het kwam niet door de ijzeren muren die ervoor zorgden dat ik een
dichter werd het waren niet de van papier gemaakte galgen
het kwam niet door de leuzen die op de poort van ons oude huis werden geplakt
en die een belediging waren voor mijn vader en voor mijn jeugd
het kwam niet door de ochtend toen mijn familieleden naar hun ballingsoord werden gestuurd
asgrauwe herfst de donkere wolken huilden voor de knaap
het kwam niet door dat moment toen ik in een huisje met daktegels
de eerste brief openscheurde waarin een meisje
het met me uitmaakte
het kwam niet door de aanvallen van de kant van de dood
de wereld werd leeg in mijn geboortestreek
zag ik voor de eerste keer hoe het geheimzinnige pakhuis
zijn deuren opendeed en de zwarte doodskist van mijn grootmoeder binnenliet
het letsel kwam niet door de onvergelijkelijk gierige geldbeugel
van mijn arme moeder
die me zelfs niet eens de paar cent schonk die nodig waren
voor een knikker het kwam niet door het moment waarop de politieagenten
me naast de visvijver in het park arresteerden
en me naar de poort voerden om me aan de massa te tonen
ik vond het zelfs leuk om me
samen met de trouwe beschimmelde muizen
in stilte op te houden
in het trappenhuis waar zich lang geleden spookverhalen verscholen
nee het enorme letsel
kwam er door de arbeiders die het huis sloopten
ze kwamen net van een andere bouwwerf
waar ze elk twintig yuan per dag verdienden
ze lachten uit volle borst en zeiden dat ze zich na het werk gingen bezatten
op een uurtje tijd sloopten
die dronkenlappen
alles

292

naast het busstation ligt de giftige hoofdstraat
ik ben er allang aan gewend om loodhoudend
een blij leven te leiden het bizarre aroma
doet mijn eetlust verdwijnen maakt mijn geslachtsdrift hyperactief
de chemische reactie vindt tegelijk met het orgasme plaats
ik verlies mijn hoofdhaar en niet alleen maar in de herfst
mijn gebeente verslapt als ik doorga
voor hen
gedichten te schrijven over vallende bladeren en bomen
lijk ik een bedrieger

298

in de boekhandel
sla ik het ene boek dicht
blader ik door het andere
een regeltje fascineert me
wat dan volgt is een afgrond
ik houd er halt ik ben als een afvalsorteerder
in een grote niet te verplaatsen hoop dit is wat ik doe
die zaken die nog bruikbaar lijken
één voor één
opgraven

367

het beroep van dichter Chen Ping is dat van politieman
een beroep dat mensen angst aanjaagt
hij doet dingen waardoor mensen zich niet op hun gemak voelen
hij kan zomaar naar iemand die net aan het wandelen is roepen
halt! identiteitskaart! Chen Ping
duikt elke dag in uniform op in parken en woonzones
hij staat buiten en met een uitdrukking die hem door de staat is verleend
bekijkt hij aandachtig de mensen bezorgd dat er ongelukken zouden gebeuren
terwijl iedereen druk is met zijn eigen ding proberen ze
te raden wat hij nu weer in de smiezen heeft
Chen Ping is dertig hij schrijft dolgraag poëzie
hij is al getrouwd en heeft een kind hij zegt vaak
waar ik vandaan kom is een berg een vlakte
zeven oude honingbomen een lagere school
een waterreservoir een tempel een gek
er is ook een polikliniek er is geen gevangenis
zijn ene hand rust op de taser aan zijn heup
de andere houdt hij vrij voor het schrijven van gedichten
zijn gedichten zijn echt gedichten
lyrische poëzie die in boeken wordt gedrukt!
niemand die zich kan voorstellen dat ze geschreven zijn door een Oom Agent!
hij rookt altijd sigaretten van het luxemerk Rode Rivier
vele mannen roken dat merk graag
hij is heel vriendelijk wanneer hij sigaretten uitdeelt
hij vertrouwt dichters hij vertrouwt elke sigaret die hij van andere mannen krijgt
dat soort uit de oudheid afkomstig vertrouwen
doet iedereen vaak vergeten wat Chen Pings opdracht is
zo nu en dan moet je aan zijn handboeien denken
maar zonder de minste afkeer nee, zelfs met een goed gevoel

556

de oude man die in een afvalzak naar iets op zoek is
lijkt sterk op Bertrand Russell ik heb hem ooit gezien
een zwart-witfoto in een oud magazine
de wereldberoemde filosoof stond voor zijn boekenrek
hij had zijn bril afgezet en staarde naar het omslag van een tijdschrift
het afval steekt in een grote zwarte plastic zak
in de opening is een aantal colaflessen zichtbaar

Gekozen en uit het Chinees vertaald door Jan De Meyer

_ Jan de Meyer (1961) is Sinoloog en literair vertaler. Hij vertaalde eerder de taoïstische klassiekers Liezi en Wunengzi, de roman Broers van Yu Hua en talloze gedichten, zowel hedendaags als klassiek. Momenteel schrijft hij een boek over de Chinese anachoreten._

Yu Jian werd op 8 augustus 1954 geboren te Kunming, hoofdstad van de zuidwestelijke Chinese provincie Yunnan. Hij schrijft gedichten in een uitgepuurde taal, die hij zo grondig mogelijk bevrijdt van pathos, vergezochte beeldspraak en bezoedeling door het politieke jargon. Medio jaren negentig begon hij aan een reeks zogenaamde Aantekeningen, poëtische momentopnamen waarvan de eerste neerslag vaak razendsnel gebeurt, maar waaraan daarna lang wordt geschaafd. Inmiddels telt Aantekeningen een zeshonderdtal relatief korte gedichten. Yu Jian is behalve dichter ook essayist, fotograaf en cineast.

Meer van deze auteur