Door een samenloop van omstandigheden heb ik sinds kort een televisie. We hebben geprobeerd haar verdekt op te stellen, maar dat is niet gelukt – ze is te groot, te zwart, te rechthoekig. Ze valt niet te negeren. Als ze aanstaat zijn de mensen op haar buis aanweziger dan de echte mensen in de kamer, hun hoofden groter, hun stemmen scheller. Ik moet er opnieuw aan wennen, tv-kijken, de willekeur ervan, het komt me vaak voor als ongewenst bezoek hebben. Dat scherm is een poort naar dingen die je niet wilt zien en horen.

Afgelopen week liet ik vier avonden achter elkaar zes mensen in onze huiskamer die er normaal niet zouden zijn. Zij namen deel aan het EO-programma Rot op naar je eigen land, waarvoor ze in omgekeerde volgorde de weg van een vluchteling aflegden, over land en zee, van Nederland naar Jordanië. De groep was gevarieerd, er was een studente Nederlands van Surinaamse afkomst, een werkloze trucker, een vriendelijke corpsbal, een radicaal kapitalistische politicologiestudent en, uiteraard, een toegewijde PVV’er (de kordate handtekening van Geert Wilders op haar vlezige onderarm getatoeëerd).

Het was Sandra, een thuishulp uit Almere, die me van de zes het meest bijbleef. Haar teint was een zelfverkozen kastanje-oranje; aan iedereen die zijn eigen ‘kleurtje’ niet aan het solarium dankte refereerde ze voor het gemak als ‘habibabi’. Haar oplossing voor het vluchtelingenprobleem: ‘Grenzen dicht, alle habibabi’s eruit… allemaal op een eiland in de Stille Oceaan, koepel eromheen, sleutel weggooien, verdergaan met je leven.’

Wie hier niet meteen wegzapte zag haar binnen afzienbare tijd bekomen van haar rabiate onwetendheid. Nog voordat de groep de Nederlandse grens over was had Sandra zich grondig laten roeren door een asielzoeker die zijn pasgeboren zoontje niet kon vasthouden omdat zijn vrouw nog in een Midden-Oosters kamp zat. Zodra een probleem ogen en oren en vooral kinderen had, zo bleek, kon Sandra zich ermee identificeren. Ze was sneller, directer en feller in haar empathie dan de rest. Tegen de tijd dat ze een vierjarige jongen voor haar ogen uit een vuilnisbak zag eten was ze van gedachten veranderd – de grenzen mochten wat haar betreft op een kier.

Over empathie is veel te doen de laatste jaren. Het is een bloeiend onderzoeksgebied voor neurologen en gedragswetenschappers maar ook voor filosofen en literatuurcritici. Vooral in de VS verscheen recentelijk een stroom aan boeken met titels als The Empathic Civilization, The Age of Empathy, The Empathy Gap.

In het titelessay van haar mooie bundel The Empathy Exams gaat de Amerikaanse schrijfster Leslie Jamison op zoek naar de zin en onzin van empathie. Ze beschrijft haar ervaringen als trainingsacteur voor geneeskundestudenten, die aan haar hun invoelend vermogen moeten slijpen terwijl ze haar ondervragen over fictieve medische klachten. Het woord empathie, zo schrijft ze, komt van het Griekse empatheiaem (in) en pathos (gevoel) –, een binnendringen, een soort reis. Het suggereert dat je andermans pijn binnentreedt, zoals een land, door immigratiediensten en douane. Een grensverkeer door middel van vragen. Hoe is de vegetatie waar jij bent? Wat zijn de wetten? Wat voor dieren grazen er?

Jamison is ambivalent over de waarde van het trainingsprogramma. Veel studenten lijken vooral te leren om te doen alsof ze meeleven. ‘Dat moet vreselijk voor u zijn,’ zeggen ze steeds mechanisch, terwijl de auteur vertelt over haar verzonnen dode broer, haar hypothetische epileptische aanvallen. De studenten dwingen haar om hun tentoongespreide zorg te erkennen – ze ervaart hun empathie als een vorm van invasie.

Een enkeling onderkent dat empathie juist te maken heeft met het niet doen van aannames. Niet: ‘Dat moet vreselijk zijn,’ maar: ‘Ik kan het me niet eens voorstellen.’ ‘Empathy requires knowing you know nothing,’ meent Jamison. ‘Empathy means acknowledging a horizon of context that extends perpetually beyond what you can see: an old woman’s gonorrhea is connected to her guilt is connected to her marriage is connected to her children is connected to the days when she was a child. All this is connected to her domestically stifled mother, in turn, and to her parents’ un-broken marriage; maybe everything traces its roots to her very first period, how it shamed and thrilled her.’

Met fictietechnieken vult Jamison in haar essay de gegeven, droge feitelijkheden van haar trainingsscripts aan. Ze zoekt het in de details – een paar groene gympen, een schildpad die in een huiskamer rondloopt. Daarmee ontstaat niet zozeer een uitputtend begrip van de situatie van de verzonnen zieken, als wel een indruk van de reikwijdte van andermans ervaring.

In Rot op naar je eigen land werden de kandidaten grenzen over getrokken, landsgrenzen en de grenzen van hun eigen visie. Ze deelden hun persoonlijke ruimte in de naam der empathie, want dat is waar men hier op uit was. Het had iets akelig vrijblijvends – een nachtje in het detentiecentrum, een paar uurtjes in een krappe, donkere vrachtwagen, een enkeltje Lesbos per rubberboot bij heldere hemel. De gemeenplaatsen waarmee ze uiting gaven aan hun verontwaardiging voelden soms haast beledigend.

Toch, de transformatie van Sandra, die ik aanvankelijk met kleed en al mijn huiskamer uit had geveegd als ze daar echt had gestaan, was een wonderlijk schouwspel. Memorabele televisie. Waar PVV’er Willeke het programma verliet omdat haar dierbare overtuigingen niet opgewassen bleken tegen zo veel realiteit – ‘Ik heb genoeg gezien!’ –, was Sandra bereid door te reizen en iets fundamenteels onder ogen te zien: dat ze niets wist.

Ja, haar betuigingen van mededogen waren vaker van het invasieve, veronderstellende type – ‘Dit is toch verschrikkelijk!? Dit kind heeft gewoon geen toekomst! Die mensen hebben zich de tandjes gewerkt, en dan dit!’ – maar haar gewilligheid om zich te laten informeren en overtuigen van haar eigen onwetendheid was verrassend.

Het programma bood weinig nieuwe visie op het vluchtelingenprobleem, maar wel inzicht in de flexibiliteit van iemand als Sandra. In haar invoelendheid (soms moeilijk te onderscheiden van sentimentaliteit, ook een onderwerp van Jamisons boek) gingen gevaar en verlossing schuil. Het maakte haar kortzichtig solidair met ‘die hardwerkende Nederlander’, maar bleek evengoed toepasbaar op iemand die ze zo-even nog als habibabi had weggeschoven. In Sandra bleek best ruimte te zijn voor de realiteit van anderen, zolang ze maar gedwongen werd om te kijken. En dat kon ze. Haar eindoordeel: ‘Het is een probleem van ons allemaal.’

Nina Polak (1986) is schrijver van fictie en non-fictie. Ze debuteerde in 2014 met de roman We zullen niet te pletter slaan en in 2018 verscheen Gebrek is een groot woord, waarvoor ze de BNG Bank Literatuurprijs ontving. Ze is redacteur bij de Correspondent, waar ze schrijft over cultuur en psychiatrie.

Meer van deze auteur