Voor de-gids.nl heeft Joost Pollmann een beeldlezing van Asfaltliefde gemaakt, lees het parallel aan dit essay: www.de-gids.nl/artikel/asfaltliefde-beeldlezing

Er bestaat in ons land een koor met de naam Waar Het Asfalt Ophoudt, dat eigentijdse Nederlandstalige muziek zingt. ‘Veel kleinkunstliederen, met hier en daar wat pop, altijd meerstemmig, soms a capella, vaak met begeleiding.’ In juni 2013 zongen ze op het Festival der Verbinding, maar met verkeersproblematiek zal dat weinig te maken hebben gehad.

Toen een korte snelweg tussen Venlo en Duitsland eindelijk was voltooid (aanlegkosten: tien miljoen euro), werd boven op het maagdelijke wegdek een blaaskapel neergezet om de ingebruikneming muzikaal luister bij te zetten, en Raymond Rutting maakte er voor de Volkskrant een foto van: Bert Haanstra in Limburg. Welk repertoire zouden die toeterende zestigplussers hebben gespeeld?

‘Asfalt is een mengsel van steenslag, zand en vulstof dat met bitumen − een product uit de aardolie-industrie − aan elkaar wordt gekleefd. Asfalt bestaat dus volledig uit natuurlijke materialen.’ De cursivering komt van mij, de omschrijving is van Asfaltblij.nl. Wie huilt om het verdwijnen van bos- en weidegronden, kan zich troosten met de gedachte dat er louter natuurlijke materialen voor in de plaats zijn gekomen. Asfalt dankt zijn plasticiteit aan het merkwaardige bitumen (‘bit human’), een viskeuze vloeistof die in ruwe aardolie zit en niet hetzelfde is als teer, dat wordt gewonnen uit steenkool. Wat wij ‘asfalt’ noemen en de Amerikanen ‘tarmac’ is dus ook niet hetzelfde, want tar-penetration macadam bevat teer. In de achtste eeuw waren de straten van Bagdad geteerd. Dat geeft aan de duizend-en-een-nachten opeens een heel nieuw aroma, waar kalasjnikovs beter bij passen dan de satijnen harembroeken van Aziz en Aziza.

Plasticiteit is een van de belangrijkste eigenschappen van asfalt en die kneedbaarheid onderscheidt het van de weerbarstige steensoorten die voorheen werden gebruikt. Parijs-Roubaix geldt als de meest heroïsche wielerkoers, precies omdat de renners over bemodderde kasseien moeten stuiteren. Nostalgie, voor één dag, daarna zoeft het peloton weer over een smetteloos, obstakelloos oppervlak. Asfalt is een soort deeg, het wordt dampend uit de oven op de grindlaag gerold en stolt er tot taaitaai; pas als je met pech tegen de vangrail leunt en de ANWB opwacht, zie je de ruwe rafelranden in de berm en word je eraan herinnerd dat de gelikte soevereiniteit van asfalt een illusie is, een metafoor voor de overmeestering van de natuur door de mens. Het is een cosmetisch product dat oneffenheden verbergt − als de foundation die vrouwen op hun gezicht smeren.

De ambivalente status van asfalt keert terug in de literatuur, waar het beurtelings wordt beschreven als vriend (door de gehaasten) of vijand (door de slenteraars). Nu en dan leidt het tot bespiegeling.

Victor is een beer met een bril, Vishnu is half vogel, half aap: samen spelen ze de hoofdrol in het stripverhaal Spruitjes, bier, leverworst, waarmee Jeroen Funke in 2011 de Jan Hanlo Media-Essayprijs won. Hierin pleit brilbeer Victor voor een onbevangener omgang met de wereld om ons heen: ‘Al je zintuigen staan voortdurend “aan” en voeden een voortdurende verwondering.’ Helaas, zegt hij, verliezen we die verwondering als we de kindertijd achter ons laten. Je zou beter op je moeten laten inwerken wat via je zintuigen binnenkomt. Vishnu reageert geprikkeld. ‘Hoezo? Als ik voor een kruispunt sta, kijk ik goed uit voor ik oversteek. Dat komt dan toch binnen?’ Victor: ‘Jawel, maar het is een praktisch kijken, je wilt zien of er een auto aankomt omdat je weet dat dat dan gevaarlijk is. Terwijl je daar op let, valt je niet op wat voor bomen er staan of dat er allerlei kleurverschil in het asfalt te ontdekken valt.’ Vishnu ontploft. ‘Hè?! Kleurverschil in het... waar gáát dat over?! Wat dóet dat er toe?!’

Natuurlijk maakte Funke hierbij een tekeningetje van kleurverschil in het asfalt: grijs in drie verschillende tonen. Nog heel bescheiden, eigenlijk. Als er olie is gemorst, kun je complete regenbogen op het wegdek zien liggen. En als het plenst glijden er rode achterlichten door de weerkaatsing.

Wat dat ertoe doet? Het gaat erom de blik van het puur nuttige af te leiden naar de schijnbare bijzaak, een houding die ten grondslag ligt aan De autonauten van de kosmosnelweg van Julio Cortázar en Carol Dunlop uit 1983, dat in 2014 werd heruitgegeven door Das Mag, met een mindere cover. Dat wil zeggen: op het gele omslag van de eerste editie zien we bermtoerist Cortázar gluren door het raampje van de VW-camper bijgenaamd de rode Fafner, terwijl daarnaast de tekeningetjes staan die Dunlops zoon Stéphane van het hele traject maakte en precies de speelsheid ademen die de tocht langs alle parkeerplaatsen aan de Autoroute du Soleil tussen Parijs en Marseille kenmerkt. Zij vormen samen de parallelle snelweg waar Cortázar/Dunlop onderzoeken welk leven er gedijt op de niemandslandjes achter pompstations en picknickbanken met prullenbakken voor de snelle snack. Van 23 mei tot en met 23 juni 1982 sloeg het duo geen enkele afslag over en zocht het − indien voorhanden − tweemaal daags een plekje aan de bosrand om te eten en te lezen, te schrijven en te vrijen. ‘Parkinglandia is mooi; het is van ons, wij zijn er vrij en wij houden ervan.’ Wolf en Beertje, zoals ze zichzelf dopen, maken een sprookje van wat feitelijk een korstondige vlucht uit een tragedie is, want Carol lijdt aan beenmergkanker en Julio moet het boek in zijn eentje voltooien. Twee jaar later overlijdt ook hijzelf, aan aids of leukemie, daarover ruziën de necrologen.

Intussen bieden Wolf en Beertje hardnekkig weerstand aan ‘de brutale pretentie van de weg als zou zij alleen bestaan tussen punt A en B’ en reizen ze verder ‘op de wegen der kennis, geplaveid met demonen’. Gelukkig horen er fotootjes bij dit avontuur, zwart-witte kiekjes die even onbenullig als authentiek zijn en, bijvoorbeeld vanaf parkeerplaats Villiers, een indruk geven van ‘de snelweg van de anderen’. Cortázar/Dunlop breiden de werkelijkheid uit met een enorm areaal door aandacht te schenken aan het zogenaamd oninteressante en dus ongeziene, en laten de infrastructuur links liggen. Hun slakachtige onthaasting geeft de mens zijn autonomie terug: bezinning dicteert het levenstempo, niet het asfalt. Vanaf de brug van parkeerplaats Nemours maken ze een foto: ‘De snelweg vlucht naar de oneindigheid, maar wij blijven.’

Dat kon je van Jack Kerouac niet zeggen. In zijn klassieker On the Road uit 1957 ontvlucht hij de werkelijkheid − meestal met de maniakale Dean Moriarty achter het stuur − door het reizen op te vatten als een drug. Als er maar door tijd en ruimte wordt voortbewogen: ‘Counting minutes, substracting miles.’ Op het autorijden zelf wordt nauwelijks gereflecteerd, want daarvoor is in het koortsige tempo domweg geen tijd: ‘In inky night we crossed New Mexico; at gray dawn it was Dalhart, Texas; in the bleak Sunday afternoon we rode through one Oklahoma flat-town after another; at nightfall it was Kansas. The bus roared on.’ Grote halen gauw thuis, maar in deel vier komt eindelijk het hoge woord eruit, als vriend Dean een aanval van taoïsme heeft: ‘What’s your road, man? − holyboy road, madman road, rainbow road, guppy road, any road. It’s an anywhere road for anybody anyhow. Where body now?’

Waar lichaam nu? Hier wordt De Weg alsnog geabstraheerd en ontdaan van zijn fysieke gewicht. Die metaforisering vond eigenlijk al veel eerder plaats, namelijk bij de allereerste conceptie van On the Road: ‘Uitgetypt als één lange alinea zonder interlinie op acht lange vellen calqueerpapier die hij later aan elkaar plakte zodat ze een 120 voet lange rol vormden.’ Het was in 1951 dat Kerouac deze scroll bedacht en voltikte, zes jaar voordat de boekversie verscheen. Een script als een voortrollende snelweg, maar ook associaties met de Dode Zee-rollen passen bij de bijbel van de beatgeneration.

In 2007 publiceerde uitgeverij Viking Adult de facsimile-uitgave On the Road: The Original Scroll en in hetzelfde jaar verscheen bij Meulenhoff De eenzame snelweg. In het spoor van Jack Kerouac van schrijver Auke Hulst en tekenaar Raoul Deleo. Dit eerbetoon loopt eigenlijk over twee sporen, want boven aan de bladzijden zien we de getekende versie en onderaan de tekst, terwijl we worden meegenomen ‘dwars door het filmische land en de kronkelwegen van de geest’. Hulst herneemt op melancholieke en aanzienlijk kalmere toon de westwaartse autorit van zijn Amerikaanse held. Deleo doet iets interessanters: hij heeft een tekenkist ontworpen met een rol papier op twee spoelen, waarmee hij verwijst naar de scroll van Kerouac. Hierop visualiseert hij de beleving van 5700 kilometer snelweg, of beter gezegd het vervreemdende effect van voortdurend voortbewegen met een lichaam waarin een geest zit die op één plek blijft: in het subjectieve midden van alles. Deleo laat op het omslag twee figuren verdrinken in asfalt, binnenin speelt hij met varianten van de vereenzelviging mens-weg. Zijn hoofd rijdt op wieltjes over een plak asfalt die als een loper wordt uitgerold, en die loper komt weer uit zijn eigen nek. Zijn versmelting met de weg gaat ten slotte zo ver dat hij een tekening maakt waarop vloeibaar asfalt door een gat in zijn schedel omlaagdruipt, via zijn lichaam naar de tekenpen stroomt en zo op het tekenvel belandt. ‘Ik teken, maar waar komen de lijnen vandaan?’

Asfalt: vriend of vijand? Het hangt van je perspectief af. In Grand Theft Auto is asfalt de grote facilitator, die maakt dat je probleemloos kunt afknallen wat in de weg zit, loopt en rijdt. Op rul zand zou zo’n videogame niet werken. Precies dat oeverloos faciliteren van moordmachines is wat Woodrow Phoenix, tekenaar van Rumble Strip, mateloos irriteert. De ondertitel van zijn grafische roman luidt ‘If you want to get away with murder buy a car’ en op de 176 bladzijden van het binnenwerk zet hij uiteen hoe hij dat bedoelt. Zonder mensfiguren en zelfs zonder auto’s af te beelden, want we krijgen enkel zwarte wegen met witte pijlen te zien, abstracte composities waarin de tekst als voice-over is gemonteerd. Hij begint zijn boek met beeldspraak: aan een touw boven het trottoir hangt een vleugelpiano. Als zo’n Steinway op je kop valt, is er weinig van je over: daar ga je dus niet onderdoor lopen. Maar we begeven ons, op eigen risico, wel doodgemoedereerd tussen het voortrazende verkeer. Rumble Strip (ribbelmarkering, zeggen wij in het Nederlands, maar dan mis je de woordspeling) is een pamflet dat zich verzet tegen het oppermachtige asfalt dat automobilisten een veel hogere status geeft dan voetgangers. ‘Driving is cool, walking is dull.’ Op pagina 31 komt Phoenix met twintig synoniemen van het woord ‘pedestrian’ die allemaal dezelfde strekking hebben: gewoontjes, middelmatig, banaal, saai, sloom, et cetera. De voetganger is een sukkel. Als hij een weg wil oversteken die ontworpen is voor het snelverkeer, gaat hij onherroepelijk ten onder, als een soort die vergat te evolueren. De kuierende mens is een platgereden egel.

Maar zoals gezegd: perspectieven verschillen. Robert Weaver verheerlijkt in zijn boek A Pedestrian View: The Vogelman Diary juist de sukkelaar van het asfalt. Niet de wandelaar in het herfstbos, maar de voetganger die over zebra’s loopt, putten ontwijkt en door plassen stapt heeft zijn aandacht. Weaver (1924-1994) staat bekend als de ‘godfather of the new illustration’, die in zijn visuele vertellingen veel verder ging dan de conventionele illustrator. Hij vatte zijn werk op als kunst, niet als dienstbaar ambacht. Het Melton Prior Institute for Reportage Drawing in Duitsland heeft daarom postuum een boek gemaakt met de 53 gouaches die Weaver in 1982 schilderde, een werk dat net zo tweesporig is als De eenzame snelweg: bovenaan staan de schilderingen (A Pedestrian View), onderaan de notities in potlood (The Vogelman Diary). Hij schrijft: ‘Flying in dreams is a subject cloaked in darkness.’ Daarbij zien we twee benen in een blauwe broek en witte schoenen lopen over de letters S, T en O. Stoppen doen ze dus niet, ze lopen, nee, ze zweven, want terwijl we bladzijdenlang mannen- en vrouwenbenen over asfalt zien lopen, behandelt de tekst de kunst der gewichtloosheid en stijgt Vogelman op naar dromenland.

Asfalt < Frans asphalte < Latijn asphaltus

< Grieks asphaltos, van a- [on-, niet] + sphallein [doen wankelen, doen vallen]. De onwankelbare stof kwam voor in de Dode Zee, die in de Oudheid Asphaltítis límne, ‘asfaltzee’, werd genoemd. Zo kleven verstarring, dood en asfalt etymologisch aan elkaar.

De autonauten Julio Cortázar en Carol Dunlop vergeleken de asfaltweg met een grijze en soms roze rivier (garnaalgewijs), dan weer met een huiverende slang of met een verslindend lint. Je moet waarschijnlijk een Hollander zijn, als Auke Hulst, om er een stuk trekdrop in te zien, eetbaar en zwartglanzend. Kilometervreten. Wie van horizon naar horizon jakkert consumeert het asfalt, zuigt en slurpt het op onder de wielen, de voorraad strekt tot je eindelijk aankomt bij Land’s End, Kaap Finisterre, en de oceaan begint. De wankelbare waterzee.



Een visuele pendant van dit artikel vindt u hier:
www.de-gids.nl/artikel/asfaltliefde-beeldlezing

Literatuur

Jack Kerouac, On the Road. Signet, E8973.

Auke Hulst & Raoul Deleo, De eenzame snelweg. In het spoor van Jack Kerouac. Meulenhoff, 2007.

Woodrow Phoenix, Rumble Strip. Myriad Editions, 2008.

Robert Weaver, A Pedestrian View: The Vogelman Diary. Melton Prior Institute, 2012.

Jeroen Funke, Victor & Vishnu 2. Op veelvuldig verzoek. Strip2000, 2012.

Julio Cortázar & Carol Dunlop, De autonauten van de kosmosnelweg. Meulenhoff, in 1986 vertaald, in 2014 herdrukt.

Joost Pollmann (1957) organiseerde negen edities van de Stripdagen Haarlem en is sinds vijftien jaar als recensent verbonden aan de Volkskrant. Hij schreef voor De Gids, Tirade, Items en andere tijdschriften en publiceerde enkele essaybundels. Daarnaast geeft hij in binnen- en buitenland lezingen over stripgerelateerde onderwerpen.

Meer van deze auteur