Ik word door een geliefde alleen achtergelaten in het vrijstaande huis waarop ik deze zomer pas. Een apocalyptisch onweer is net voorbij en het is zo stil in het huis dat ik me niet kan concentreren op de boeken die ik heb meegenomen. De bewoners weten zich blijkbaar ook niet altijd raad met het geluidsvacuüm, want in de woonkamer staan speakers zo groot als schoolgaande kinderen, klokvormig, zwart met wit – benedictijnse nonnetjes.

Ik heb schermen afgezworen voor dit leesweekend – laptop dicht, telefoon uit, zodat ik me niet hoef af te vragen of de geliefde wel of niet sms’t. Tussen de benedictijnse nonnetjes gaapt een rechthoekig, zwart gat van 72 inch met erachter een Playstation. Ik plaats mijn fauteuil zo dat ik met mijn rug naar het lonkende entertainmentsyteem zit, klamp me vast aan het gedrukte woord – geef me goddelijke concentratie.

Een armzalig half uur later zit ik in kleermakerszit op de grond voor de nonnetjes, controller in de hand, Playstation aan, schuldgevoel op stil. Om het goed te praten: ik speel het spel Journey, uit 2012. Daarover is me verteld dat het plat gamen overstijgt, poëtisch is, een ervaring die me zal bijblijven. Onzin, denk ik. Vermaak. Maar na het eerste level vat de begeerde monomanie post.

In Journey ben je een nomadisch uitziend wezen in een wapperend rood gewaad. Te voet doorkruis je minimalistische woestijnlandschappen, op weg naar de top van een berg in de verre verte. Wat je daar zoekt is niet duidelijk en dat hoeft ook niet. Je loopt. Voortgestuwd door meditatieve muziek, glinsteringen aan de digitale horizon en een onbekend pelgrimsinstinct dat de makers op magische wijze in je weten te wekken.

Uren verstrijken, het begint te schemeren. Ik geef me over aan een nog grotere, virtuele desolaatheid. Een zonderlinge woestijnreiziger, omhelsd door het surroundgezang van de benedictijntjes. Af en toe sta ik plotseling rechtovereind door iets wat je alleen vervoering kunt noemen.

Journey is angstaanjagend absorberend. Op een van de schaarse momenten dat ik niet geheel word opgeslokt realiseer ik me dat geen boek, film of muziek me in jaren zomaar heeft doen opstaan van mijn stoel. Misschien moet je dat ook niet willen en hoort dat nu eenmaal bij gamen, maar Journey werkt op een manier die ik ook van games niet ken. Het spel prikkelt de zintuigen zoals dansen dat doet: muziek, bewegingen en gedachten vloeien samen.

Met golvende handgebaren stuur ik mijn nomade over de eindeloze zandduinen; het landschap lijkt ontworpen om een overweldigend gevoel van alleen-zijn op te roepen. Omdat er niet gevochten hoeft te worden, geen tijdslimiet of direct gevaar is (zoals in veel games), is er de ruimte om af en toe te dwalen, te voeldenken over hoe glorieus de eenzaamheid hier is, terwijl het om me heen donkerder wordt in het lege huis. Heb ik de deuren wel goed afgesloten, denk ik, als het ineens helemaal zwart is buiten.

De laatste tijd – ook nu – spookt er een cijfer door mijn gedachten: 45. Dat is het percentage Japanse vrouwen tussen de 16 en 25 dat zegt niet in seks geïnteresseerd te zijn.

Het cijfer komt uit het recente boek Modern Romance van de Amerikaanse komiek Aziz Ansari. Samen met socioloog Eric Klinenberg onderzoekt hij daarin de staat van de liefde, relaties en daten in het digitale tijdperk. Op reis in Japan praat Ansari met jongeren over wat zich laat aanduiden als een landelijke intimiteitscrisis en het dramatisch gedaalde geboortecijfer dat daarmee samenhangt (dat van Japan staat op nummer 222 op de wereldranglijst, die 224 landen telt).

De Japanse jeugd keert zich naar binnen, blijft alleen thuis, speelt games of hangt rond in kattencafés (!). Liever dat, ontdekt Ansari, dan het risico te lopen om afgewezen te worden of zich op datingapps onbescheiden te profileren. Daarbij suggereert het boek dat de Japanse consumptiecultuur en porno-industrie zo toegespitst raken op alle mogelijke individuele behoeften dat men elkaar niet meer nodig heeft.

In Japan bestaat er dan ook een speciale term voor dat waar ik in dat donkere huis even aan proef: ‘hikikomori’, letterlijk: naar binnen keren. Het woord verwijst naar jongeren die zich afzonderen in hun huis, niet meer werken of naar school gaan. Hedendaagse heremieten, van wie er volgens de Japanse overheid ongeveer 700.000 zijn. Het is niet zo duidelijk of het hier gaat om een ziektebeeld of een cultureel fenomeen (natuurlijk, dat onderscheid is vaker vaag), maar als je het woord googelt en de afbeeldingen bekijkt krijg je een indruk van de intensiteit ervan. Op bijna alle beelden staan kleine, volle ruimtes met meerdere oplichtende schermen erin.

Het ligt voor de hand om gealarmeerd te raken door dit soort feiten. Als de bevolking niet weer leert intiem te zijn sterven de Japanners uit. Weten hoeveel rijker en complexer de schermwereld met de dag wordt maakt het scenario er niet hoopvoller op. Een spel als Journey toont al aan dat je voor een gevoel (de illusie?) van betekenisvol contact met je (virtuele) omgeving binnenkort niet per se meer achter je monitor vandaan hoeft. In alle desolaatheid laat de game me interacteren met rondwapperende rode linten (dit klinkt belachelijk!). Ze hebben in de verte iets weg van vogels, maken geluiden en wanneer je ze aanraakt, er op de juiste manier langs scheert, lichten ze op, wervelen ze om je heen en nemen ze je mee de lucht in. Bezielde materie, het hoeft blijkbaar niet eens een gezicht te hebben om me te ontroeren en een vreemde sensatie van verbondenheid te bezorgen.

Goed, we hebben het hier misschien meer over een soort vulgaire, want voorgeprogrammeerde, mystiek dan over een volwaardige emotionele uitwisseling (wie de film Her van Spike Jonze heeft gezien, waarin een man verliefd wordt op zijn besturingssysteem, begrijpt dat het onderscheid kan verwateren). Maar naarmate zulke ervaringen ruimer voorhanden komen – en dat zonder psychoactieve drugs of geoefende meditatie – wordt het verleidelijker om die nieuwe dichtbundels naast die fauteuil te laten liggen, mijn telefoon op stil in de keukenla, en genoegen te nemen met het gezelschap van de benedictijntjes. Die kunnen erover meepraten. Wees met ons, O Beeld…

Nina Polak (1986) is schrijver van fictie en non-fictie. Ze debuteerde in 2014 met de roman We zullen niet te pletter slaan en in 2018 verscheen Gebrek is een groot woord, waarvoor ze de BNG Bank Literatuurprijs ontving. Ze is redacteur bij de Correspondent, waar ze schrijft over cultuur en psychiatrie.

Meer van deze auteur