Een van de denkers die ik sprak voor het programma De Volmaakte Mens (VPRO/Human), een zesdelige serie over de invloed van nieuwe technologie op de mens die in het voorjaar van 2015 werd uitgezonden, was de Duitse filosoof Thomas Metzinger. Metzinger gaat ervan uit dat de wetenschap ons leert dat het zelf, het ‘ik’ niet bestaat – het is ons brein dat ons wijsmaakt dat we ‘iemand’ zijn. Volgens hem is wie we zijn en hoe we onszelf beleven een constructie, die iedere vaste kern ontbeert – wanneer we in ons hoofd kijken, komen we veel tegen, maar geen ziel, – en zelfs geen ‘zelf’.

Veel kijkers naar deze aflevering van De Volmaakte Mens toonden zich behalve gefascineerd ook behoorlijk ontdaan. Een mens is toch meer, moet toch meer zijn dan een nogal lukrake verzameling neurologische processen?

Nieuwe wetenschap en technologie leren ons steeds meer over onszelf, hoe we zijn geworden wie we zijn – waarom we sociaal zijn, waarom we geneigd zijn tot samenwerken, waarom we dat het best in kleine groepen doen, waarom we mythes nodig hebben, waarom religie nooit zal verdwijnen. Deze kennis stelt ons voor problemen; veel menselijk gedrag dat we tegenwoordig als bedenkelijk of onwenselijk beschouwen, blijkt het resultaat van een lang evolutionair proces en ligt diep verankerd in onze genen.

Het behoeft geen betoog dat deze ontwikkelingen onze wereld volledig op z’n kop zullen gaan zetten, niet alleen ons zelfbeeld, maar ook de samenleving waar we deel van uitmaken.

Maar de implicaties van het denken van Metzinger gaan veel verder dan het maken van ethische keuzes alleen. Na ons gesprek drong het tot me door dat de mens de afgelopen eeuwen zijn belangrijkste ankers is kwijtgeraakt. Allereerst verdween in de negentiende en twintigste eeuw, voor velen van ons tenminste, God als zingevende instantie. Maar de afgelopen decennia is ook het idee van de mens zelf onder druk komen te staan, en daarmee het humanisme. In het zogenaamde posthumane tijdperk zijn veel gerieflijke noties over de mens bevraagd en aangevallen – het anti-humanisme heeft de aanspraken van de mens ontmaskerd als ideologisch bepaalde constructies.

Maar kan een mens wel zonder idee van de mens? Juist nu ons idee van de mens zo onder druk staat, lijken we het harder dan ooit nodig te hebben. Naarmate we de mens als biologisch wezen steeds beter doorgronden, dringt het ook steeds meer tot ons door dat het aan ons is om die mens vorm te geven. Het woord designerbaby mag dan nadrukkelijk waarschuwend en onheilspellend bedoeld zijn, in wezen is dat de toekomst voor ons allemaal – steeds meer zijn we designermensen aan het worden, steeds beter beseffen we dat we bij het vormgeven van onszelf en de wereld niet terug kunnen vallen op instanties buiten – of in het geval van de afwezige ziel, het zelf – binnen onszelf.

Dat klinkt als een bevrijding, maar het is zeker ook beangstigend. Want wanneer onze noties over de mens – en die over wat menselijk is – niet langer ondersteund worden door zekerheden als God of de natuur – komt paradoxaal genoeg ook het humanisme zelf onder druk te staan. De moderniteit ziet de mens als een project, een work in progress, iets wat steeds verder verbeterd moet worden, tot – ja tot waar eigenlijk? Want hoe verder we daarin komen, des te groter het gevaar lijkt te worden dat we uiteindelijk met lege handen komen te staan. Wanneer de mens een geloof ontnomen wordt, gaat hij meestal gewoon op zoek naar een nieuw geloof. Een vacuüm moet gevuld worden. Sommigen vinden het in een ongebreideld consumentisme – anderen juist in de zuivere waarheden van het fundamentalisme of in constructies rond identiteit.

Beide zijn actuele reacties op het wegvallen van zingeving en betekenis en beide keren zich – meestal vol overgave − tegen de geloofsartikelen van de Verlichting, geloofsartikelen die zo lang, althans in een groot deel van de wereld, de toon hebben aangegeven.

Soms het lijkt het er ook verdacht veel op dat we een almaar groter wordende fragmentatie van de samenleving beleven, waarin verschillende identiteiten, of misschien beter gezegd, waar verschillende fundamentalismen elkaar op onverzoenlijke wijze bevechten. Steeds vaker gaat het, zo lijkt het, niet over het recht op gelijkheid, maar om het recht op ongelijkheid.

Er is een reactie op gang gekomen, zowel op links als rechts, die zich keert tegen de universalistische aanspraken van het verlichtingsdenken zoals dat na de Tweede Wereldoorlog hier zijn beslag kreeg in het sociaal-democratisch gedachtegoed.

Mijn stelling luidt dat het hedendaagse populisme onmiskenbaar deel uitmaakt van de lange traditie van de Contra-Verlichting, die de Verlichting als een schaduw door de geschiedenis volgt. Waar het verlichtingsdenken universele waarden bepleit en een beroep doet op onze gedeelde menselijkheid, gelijkwaardigheid tussen mensen benadrukt, ongeacht hun afkomst, geslacht of seksuele voorkeur – daar legt de Contra-Verlichting juist de nadruk op eigenheid. Waar de Verlichting het streven van de mens naar individuele autonomie vertolkt, onderstreept de Contra-Verlichting het belang van de groep, cultuur, geschiedenis en traditie en de eigen identiteit. In de ogen van een aanhanger van de Contra-Verlichting is universalisme niet alleen een illusie of een vorm van intelligente hypocrisie, maar ook iets wat een bedreiging vormt voor het idee van gemeenschap.

Kijk naar Europa. Wie voor Europa was, stond aan de kant van de Verlichting; deze nieuwe gemeenschap zou het voortaan stellen zonder de vernietigende eigenschappen die oude vormen van gemeenschap hadden gekenmerkt. Al die emoties waren na ’45 tot taboe verklaard; we hadden immers gezien wat ervan kwam. Maar door de sterke weerzin tegen de emoties en geloofsartikelen die tot de catastrofe van ’40-’45 hadden geleid, was er te weinig ruimte voor het besef van de enorme opdracht die men zichzelf had gesteld: hoe een gemeenschap te vormen zonder de klassieke eigenschappen van een gemeenschap?

Nu dat oude verhaal is uitgewerkt, is het tijd voor een nieuw verhaal – en een beetje snel ook, want op dit moment zijn de verhalen die zich voeden met de traditie van de Contra-Verlichting – waarin de nadruk wordt gelegd op nationale eigenheid, identiteit, geschiedenis, cultuur – een stuk krachtiger dan de vaak pragmatische, weinig tot de verbeelding sprekende, ambtelijke argumenten die ter verdediging van het idee van gedeelde menselijkheid worden ingezet.

Op dinsdag 10 november om 20 uur vindt in Castrum Peregrini de tweede aflevering plaats van Identity Politics in het programma ‘Memory Machine – We Are What We Remember’ Bas Heijne leest deze column dan voor. Diana Pinto, vooraanstaand historicus uit Parijs, geeft weerwoord. Zie castrumperegrini.org

Aanmelden: productie@castrumperegrini.nl. Bezoekadres: Herengracht 401, Amsterdam

Bas Heijne (1961) is schrijver, vertaler en essayist. Hij is sinds 2001 columnist bij NRC Handelsblad en is de auteur van twee romans, twee verhalenbundels en meerdere essaybundels, waarvan Hollandse toestanden werd bekroond met de Henriette ­Roland Holstprijs. In 2013 verscheen Angst en schoonheid, een essay over leven en werk van Louis Couperus.

Meer van deze auteur