Ik open mijn deur voor twee Beren, een rivier van sterren, voldoende
maanlicht
om te zien hoe een bries de blauwe linten optilt die van de hoge
tuinpalen hangen.

Wat je bij het overvliegen ziet is wat je krijgt, woud & kleine meren,
lange bevroren rivieren zover het oog reikt.

Blauwe gaaien houden het allemaal van nabij in de gaten,
bemoeiallen;
de raven laten zich niet zien, praten tegen ons uit de boomtoppen.

Ik luister nu, probeer al die oude liedjes zo goed mogelijk te
begrijpen,
haar blote voeten, werveling van lange rokken, dansend over houten
vloeren.

De deuren waren allemaal geopend & blauw,
als de deuren van de hemel, zei ze.

We gingen van kamer naar kamer, ik droeg haar, benen om me heen
bed naar bed, verspreidden die geesten op deze plek.

We liepen over de aardewegen, bomen kregen nog blad,
zochten naar gele bloemen, vonden verloren veren;

we kwamen bij de vijver, de nieuwe maan rees,
konden niet zien wat het was dat de koele wateren in glipte.

Brandhout naar binnen dragen, vossensporen net benoorden het
huis.
Sneeuw & ijs, zo koud dat ik op zoek moet naar mijn handschoenen.

8 december 2008
Vertaling: Jan De Meyer

James Koller (1936-2014) debuteerde in 1964 als dichter en publiceerde sindsdien meer dan dertig dichtbundels, drie romans en talrijke essays. Daarnaast was hij vanaf 1964 uitgever van Coyote Books en Coyote’s Journal.

Meer van deze auteur