Ik dronk afgelopen week twee biertjes met een Shakespeare-deskundige. Met twee collega’s publiceerde hij onlangs het boek Shakespeare. Auteur voor alle seizoenen, dat onder meer gaat over de onverminderde relevantie van het werk van de ‘Bard’. Ik vroeg hem allereerst hoe de sfeer is onder zijn Nederlandse collega’s. Ergens had ik gehoord dat het er in andere landen moordzuchtig aan toe kan gaan tussen concurrerende clans van Shakespeare scholars. Ik verheugde me op academische intriges: despotische professoren, hoogverraad van promovendi (ik ben een romanticus). Het viel tegen. Het handjevol professionele Shakespeare-kenners in de lage landen drinkt gemoedelijk biertjes met elkaar. 

Bij ons tweede IJwit hadden we het over Erdogan en hoe hij zich in relatief korte tijd heeft ontdaan van alle ethiek en zich heeft ontpopt tot een Richard III (en daarmee tegenwoordig onvermijdelijk een Frank Underwood!). Angela Merkel konden we in dat vluchtig opgetrokken kader de tragische rol van knielende leider toebedelen. Tragisch, volgens de Shakespeare-kenner, juist omdat Merkel, afkomstig uit de DDR, zo verdomd goed weet wat het is om te moeten zwichten voor dictatuur. 

Tragiek en macht, dus, sinds Shakespeare niet wezenlijk veranderd en nooit beter beschreven. Er gaat een pervers genoegen uit van zo’n constatering. Zo stelde ik me vast ooit het goede leven voor: met een witbier en een Shakespeare-deskundige in de ondergaande zon (ik ben een romanticus), de oerverhalen toepassend op de gruwelijke actualiteit. Maar waarin de schoonheid en de troost van dat verkneukelende vergelijken schuilen, valt niet precies te vatten, zoals ook tragiek zich niet laat definiëren, maar altijd laat herkennen. 

Eenzelfde onvermoeibare interesse in de klassieke verhalen en hun nieuwe verschijningsvormen ligt ten grondslag aan een mooi nieuw boek van de classicus en cultuurhistoricus David Rijser: Een telkens nieuwe oudheid. Of: Hoe Tiberius in New Jersey belandde. Het past bij deze tijd, blijkbaar, dat mensen die zich met het verleden bezighouden zich in hun boeken vooral de vraag stellen hoe dat verleden bij deze tijd past. Rijser traceert het parcours waarmee de Oudheid (ook al Shakespeares favoriete bron) met ons heden verbonden wordt, van keizer Tiberius tot Tony Soprano_._ 

Aan de hand van de tv-serie The Sopranos laat de schrijver zien dat dat parcours vol bochten en omwegen zit. De intertekstualiteit tussen het geprezen gangsterepos en het oude Rome is ruim voorhanden, toont Rijser aan, maar die intertekstualiteit ‘is nooit een directe’. Zo verwijst de serie veelvuldig naar gangsterfilmklassiekers als The Godfather, waarin de antieke Oudheid weer werd ‘aangegrepen om aan de Italiaanse gangsters een heroïsch cachet te geven: de maffiabazen waren als keizers, eenzame en machtige telgen van een verloren geslacht van reuzen’. Die vergelijking past, maar maakte de maffiosi ook groter dan ze zijn. Volgens Rijser breekt The Sopranos daarom ook rigoureus met die heroïserende traditie. Maffiabaas Tony maakt voortdurend allusies op zijn Romeinse voorgangers, ‘maar die verwijzingen zijn grof en dom’, waardoor er gespot wordt met het verwijzen zelf. 

Wat hier op de hak wordt genomen is weer dat moeilijk verklaarbare genoegen dat ik als _Sopranos-_fan ook krijg als ik kijk naar het beeld op de voorkant van Rijsers boek. De foto toont de familie Soprano, gearrangeerd als op een klassiek schilderij – iets tussen Renaissance en Romantiek en Erwin Olaf in, ongrijpbaar eclectisch, symbolisch – onderaan een onderwereld van levende doden, boven een dreigende lucht waarin wilde eenden boven de rivier een roodgloeiende, ondergaande zon tegemoet vliegen (onweerstaanbaar, ik ben een romanticus). 

Het is commentaar op commentaar, intertekst op intertekst, waarmee The Sopranos zich nu al een plaats in de highbrow canon heeft verworven. Een onverbiddelijke klassieker. Een van de redenen dat we zoveel genoegen scheppen in het reproduceren en becommentariëren van de klassieken, zegt Rijser dan ook, is dat we graag laten zien hoe beschaafd we zijn. De klassieken erbij halen geldt soms domweg als een autoriteitsargument.  

De ingewikkelder en interessantere verklaring voor de blijvende fascinatie zit ’m er volgens Rijser in dat de klassieke traditie, door voortdurend hergebruik, coherentie geeft aan onze cultuur. En om het weer naar het heden te halen: juist in de huidige politiek en samenleving waarin de nadruk ligt op pluralisme, bestaat er behoefte aan samenhang, aldus Rijser. 

De titel van het recente The Argonauts van Maggie Nelson verwijst direct naar de Oudheid. Het is een experimenteel autobiografisch essay over Nelsons romance met de kunstenaar Harry Dodge, die geboren wordt als vrouw, maar afstand neemt van een vaste genderidentiteit. Terwijl Harry testosteron begint te slikken, raakt Nelson zwanger van haar eerste kind. Het boek onderzoekt hoe je onder onconventionele omstandigheden een gezin sticht en hoe je bestaande categorieën – zo vaak verbonden aan oude verhalen – doorbreekt. 

De ‘queer’ familie die Nelson formuleert laat zich niet definiëren langs traditionele lijnen, maar het altijd nieuwe, het ondefinieerbare waar dat queer voor staat lijkt desondanks steeds te moeten worden afgezet tegen het archaïsche. De titel ontleent ze aan een autobiografie van Roland Barthes, ‘in which he describes how the subject who utters the phrase “I love you” is like “the argonaut renewing his ship during its voyage without changing its name.” […] its meaning must be renewed by each use, as “the very task of love and language is to give to one and the same phrase inflections which will be forever new.”’ 

Nelson geeft schoorvoetend toe dat ze de passage romantisch vindt. Die romantiek, dat genoegen, zit in het besef dat dingen tegelijkertijd oud en nieuw kunnen zijn. Toch omgeeft de schrijfster zich ook met queers die een radicalere breuk met het bestaande voorstaan, en ook haar eigen vertelling lijkt zich op een bepaalde manier te willen onttrekken aan de vele citaten en verwijzingen waaruit die bestaat, ten gunste van iets totaal nieuws. 

Ik kan me vinden in het verlangen om vrij te zijn van mythen en archetypen (tabula rasa! Ik ben een romanticus), maar terwijl ik Nelson lees kan ik het niet laten om de queer familie en het queer gedachtegoed overal terug te zien, de lijntjes te trekken, de verbanden aan te halen. Harry Potter is queer, met zijn extended family, Game of Thrones, zo vrij van wetten en conventies. En – het oudewereldpatriarchaat even daargelaten – de maffia vormt al eeuwen familia’s uit niet-bloedverwanten. 

Het blijft die confrontatie tussen de oude en de nieuwe wereld, zegt de Shakespeare-deskundige, die de kern vormt van veel van Shakespeares stukken. Diezelfde confrontatie is de reden dat we er steeds naar terugkeren.

Nina Polak (1986) is schrijver van fictie en non-fictie. Ze debuteerde in 2014 met de roman We zullen niet te pletter slaan en in 2018 verscheen Gebrek is een groot woord, waarvoor ze de BNG Bank Literatuurprijs ontving. Ze is redacteur bij de Correspondent, waar ze schrijft over cultuur en psychiatrie.

Meer van deze auteur