Op de avond van de dag dat Donald J. Trump verkozen werd tot president van de Verenigde Staten zat ik in Amstelveen in een halflege schouwburg. Ik weet best dat schouwburgen tegenwoordig meestal halfleeg zijn, maar nu voelde het alsof men was weggebleven, te gedeprimeerd door het wereldtoneel om zich nog op te dirken voor een avondje uit.

Toneelgroep Oostpool speelde het stuk Demonen van de Zweedse schrijver Lars Norén, geregisseerd door Marcus Azzini. Een relatiedrama in de traditie van Who’s Afraid of Virginia Woolf waarin op een beschonken avond alles wat vlak onder de oppervlakte broeit tot uitbarsting komt. Het ene stel, Jenna en Tomas, wordt voor een borrel uitgenodigd in het appartement van het andere, naburige stel, Katarina en Frank. Naarmate de avond vordert lopen het drankpeil en de gemoederen op. Katarina flirt met de buurman, Frank maakt ongepaste opmerkingen, en boven de hoofden van de ogenschijnlijk gelukkig getrouwde Jenna en Tomas hangt een zenuwinzinking.

Norén maakte een stuk over hoe je in lange relaties altijd ook getrouwd bent met de trauma’s, angsten en frustraties van de ander. Deze demonen laat hij de hoofdrol spelen, en in de regie van Marcus Azzini vallen ze nog extremer en benauwender uit doordat alles zich afspeelt in een afgesloten, abstracte ruimte. De personages zijn nadrukkelijk tot hun eigen en elkaars duisternis veroordeeld, er is geen ontsnappen aan. Waar die duisternis bij de brave Jenna en Tomas verborgen zit onder lagen beschaving, liggen de wonden bij Katarina en Frank open. Haar blote benen zijn bloederig rood, net als zijn handen, en het publiek is er vanaf het begin getuige van hoe ze elkaar vernederen. ‘Ik hou van je. Veel,’ zegt Frank tegen Katarina. ‘Maar ik vind je niet aardig. Helemaal niet aardig. Ik heb een vreselijke hekel aan je. Maar ik kan zonder jou niet leven.’ Hij zegt het niet getormenteerd maar luchtig, bijna vrolijk, alsof het de normaalste zaak van de wereld is dat die twee sentimenten naast elkaar bestaan.

Ik werd misselijk terwijl ik daar in Amstelveen naar Demonen keek. Het was een misselijkheid die al sluimerde sinds de verkiezingsuitslag die ochtend en die heviger werd en die tot op dit moment nog niet verdwenen is. Alsof me met een trechter iets door de strot is geduwd.

‘The demons that have haunted our society for decades and even centuries … will now inhabit the White House,’ zo schrijft commentator Leon Wieseltier in The Washington Post, enkele dagen na de verkiezing van Trump. Waar Wieseltier precies aan refereert als hij het heeft over ‘demonen’ geeft hij niet aan – het racisme, seksisme, het ressentiment dat Trump heeft losgemaakt. Maar het is een veelzeggende beeldspraak. Het sentiment waaraan Trump zijn overwinning dankt is veel geduid in termen van ondergrondse, onderbuikse, donkere krachten die een kookpunt bereiken. Veel is hij bijvoorbeeld verschuldigd aan internettrollen, die vanuit allerlei hoeken, in onverholen hatelijke taal en in steeds groteren getale, op social media de stem vertegenwoordigen van conservatief, reactionair, mannelijk, wit Amerika. Ze wantrouwen de traditionele media en hoeven zich daarvan ook steeds minder aan te trekken, want hun invloed verspreidt zich buiten die media om. Ondergronds. Mede daardoor heeft een parallel universum kunnen ontstaan dat opiniepeilers en hoopvolle liberalen, die dachten grip te hebben op de werkelijkheid, in shock achterliet.

Trollen dus, demonen. Woorden die wijzen op irrationaliteit en onwaarschijnlijkheid, precies wat Trumps verlichte, weldenkende tegenstanders voor zijn doorslaggevende zwakte aanzagen. Het werd zijn kracht. Wie demonen wil verleiden moet niet met licht en ratio aankomen. Zo was het voor de te goedgelovigen als ik alsof we wakker werden in een van de Zwarte Schilderijen van Goya.

Geslaagd absurdisme kan waarachtiger voelen dan de werkelijkheid, of wat we daarvoor aanzien. Eén van de sterkste punten van het stuk van Norén is de manier waarop het omgaat met de tegenstelling tussen het duister en het licht, de demonen en de dagelijkse orde. ‘Grijs is een kleur die Norén niet gebruikt,’ zegt regisseur Azzini in een interview. ‘Haat en liefde worden niet met elkaar gecombineerd maar bestaan naast en tegenover elkaar. Ik vind het belangrijk dat bijvoorbeeld zowel de hoop als de wanhoop een hele autonome kleur hebben. Het moet uiteindelijk gaan over de tegenstellingen en het paradoxale van het helder naast elkaar bestaan van al die kleuren, die allemaal bij elkaar een plek moeten krijgen.’

In deze tijden had dit stuk op mij een ontregelend effect. Het bevestigde wat die ochtend was gebleken: duisternis laat zich niet zomaar met licht verdrijven, laat zich niet blijvend bedekken of vergeten. Het dient erkend te worden als iets wat er altijd is.

‘How could this have happened?’ vraagt Wieseltier retorisch in zijn Trump-stuk. ‘Easily. We are not a society of angels.’ Het gif is er altijd geweest.

De contrasten die Norén en Azzini opvoeren roerden het besef aan dat de strijd nooit gestreden is. Harmonie kan alleen tijdelijk zijn. Dat is een misselijkmakend besef voor een vredeskind. Wieseltier, een jood, geboren vlak na de oorlog, steekt de draak met de naïevelingen die deze uitslag weigerden te geloven. Een gebrek aan verbeelding, noemt hij dat. Pas als we de diepe verdeeldheid onder ogen zien, de demonen serieus nemen als de andere kant van een even ware werkelijkheid, dan is verzet mogelijk. Het is geen schaduwgevecht, het is de realiteit.

Nina Polak (1986) is schrijver van fictie en non-fictie. Ze debuteerde in 2014 met de roman We zullen niet te pletter slaan en in 2018 verscheen Gebrek is een groot woord, waarvoor ze de BNG Bank Literatuurprijs ontving. Ze is redacteur bij de Correspondent, waar ze schrijft over cultuur en psychiatrie.

Meer van deze auteur