‘G__ive us a poem!’ werd er vanuit de zaal geroepen toen Muhammad Ali in 1975 zijn speech bij de opening van het academisch jaar op de universiteit van Harvard had beëindigd. En Ali, transcendent topatleet, icoon van de anti-Vietnam- en burgerrechtenbeweging, de Fred Astaire van de ring met de cobra-snelle vuisten, grijnsde zijn even innemend-ondeugende als vervaarlijke pantergrijns, wachtte een tel, en dichtte ter plekke: ‘Me / We.’ Waarmee hij en passant, naast zijn drie wereldtitels in het zwaargewicht, ook het kortste gedicht uit de Engelse taal- en letterkunde op zijn naam bracht.
  ‘Me / We.’
  Of was het ‘Me? / Whee!’?
In het laatste geval (‘Ik? / Joepie!’) behelst het gedicht, als flitsende combinatie van linkse hoek en rechtse directe op de kaak van eeuwen van collectieve kleinering, de triomfantelijke viering van het ontembare ik; in het eerste geval (‘Ik / Wij’) is het de kortst maar krachtigst mogelijke uitdrukking van een gevoel van gemeenschap: het onontbeerlijke gevoel ‘deel te hebben aan het volledige spectrum van de mensheid’, zoals de immer tegen de schaduw van Freud en Jung opboksende psycholoog Alfred Adler het ooit omschreef. En, zoals altijd wanneer we de eigen logos van de psyche volgen (de enige logica die, met het geluid van een pijl die uit de boog springt, tegelijk sense maakt van de wereld en de poëzie), blijkt het ook bij deze tegenstrijdigheid te gaan om twee versies van een en dezelfde waarheid – en dus uitstekend te rijmen. De ziel is dan misschien niet altijd even gezellig, ten dele niet eens op menselijke maat geschoeid, maar zoekt wel degelijk gretig gezelschap. Soul zoekt soul – zoals een stem zijn echo. Een stand van zaken die in hetzelfde jaar dat Ali zijn ‘Me / We’ dichtte op een mij telkens weer een brok in de keel bezorgende manier door zanger Kenny Vance is verklankt in zijn ode aan de vocal harmony groepen zoals die in de jaren vijftig overal in de grote steden van Amerika op straathoeken en in portieken bijeen kwamen:


  We’d practice in a subway, in a lobby or a hall
  Crowded in a doorway, singing doo wops to the wall
  And if we went to a party and they wouldn’t let us sing
    We’d lock ourselves in the bathroom,
  and nobody could get in


En dan komt het, het refrein, vanuit de bodemloosheid van het hart:

  ‘Cause we were looking for an echo, an answer to our sound
  A place to be in harmony
  A place we almost found

En elke keer dat ik meezong met het refrein (en nog) verstond ik steevast – ook toen ik al beter wist – in plaats van ‘sound’: ‘self’. Omdat het nu eenmaal waar was: wat ik in de echo van het zijn zocht (en nog), en – dat is het mooie! – steeds bijna vond, was precies dát: een ‘answer to myself’. Oké, _‘our_self’ volgens de tekst, maar dat komt op die plek, in de echo waarin alle stemmen harmonieëren, op hetzelfde neer. Zoals ook Muhammad Ali wist: waar ‘me’ de vraag is, is ‘_we_’ het antwoord.

Roel Bentz van den Berg (1949) studeerde filosofie. Behalve schrijver was hij ook radiomaker bij het VPRO-programma De Avonden en medewerker van NRC Handelsblad. Van zijn hand verschenen meerdere essaybundels, waarvan Zapdansen (2005) de Jan Hanlo Essayprijs Groot kreeg. In 2016 verscheen zijn meest recente roman Het naderen van een brug. 

Meer van deze auteur