Het waren die maanden rondom de examens. Klasgenoten beweerden in De Betsy’s dat ze zouden verhuizen naar steden. Ze praatten opgewonden over liften, wonen in IJsland, roadtrips en undergroundscenes. Bij de kiosk op het pleintje zetten ze serieuze gezichten op, kochten naast sigaretten opeens opiniebladen met veel tekst en buitenlandse kranten. Het waren die maanden dat veel setjes uit elkaar gingen. Elke dag zou er iemand mee op eurotour gaan met een band. Niemand kon echt weg, dus werd er gezwommen in de rivier en gefietst zonder bestemming en gevoosd en ingebroken in leegstaande kantoorpanden en daar gevoosd en gedronken in De Betsy’s en daarna gevoosd en binnen één nacht werden roadromans geschreven en gedeletet. Ik weet niet of jij aan dit alles meedeed. Feit is dat de meesten bleven en degenen die vertrokken kwamen na een jaar terug of ik hoorde dat ze studeerden.

Misschien waren je buiktruitje, het wijnvlekhartje in je hals en hoe je een vloeitje met Samsonshag dichtlikte al genoeg geweest, maar iedereen praatte over niemand anders nadat je op Pieters feest met je broer had gedanst. Daar gebeurde iets wat wij niet kenden. Pieter wist voor het eerst in zijn leven niks te zeggen en Leila zei wat we allemaal dachten: dat jullie het deden.

Met je arm om de nek van je broer zat je te roken. Je kreeg de slappe lach om iets wat hij in je oor zei. Hij zat aan je haar. Op rocknummers bewogen jullie langzaam met de schouders alsof jullie stoned waren. Leila riep ‘gadverdamme’ in mijn oor. Ik kon niet anders dan naar jullie kijken. Naar het plezier van jullie samen, de zweetdruppels op zijn kaak, jullie vertrouwdheid met elkaars lichaam, hoe hij je gezicht afspeurde naar tekens die hem verzekerden dat jij het nog naar je zin had. Ik nam me voor ook zo’n T-shirt te kopen, elke morgen op te drukken, volwassener te worden, relaxter te bewegen, me niet meer uit te sloven. Ik schuurde een beetje tegen Leila aan op de manier waarop je broer met jou danste, maar ik durfde me niet helemaal te laten gaan; ik moest nog oefenen, mezelf veranderen. Leila zei dat ik normaal moest doen.

Schijnbaar heeft Leila daarna met iemand in het veld gekrikt. Een paar hebben overgegeven, een wenkbrauw stootte open aan een tafel. Gedurende de nacht werden huiden bleker, tongen geler en plakten pony’s op voorhoofden. Iedereen stond een beetje versteld van hoe goed we eruitzagen. Het was zo’n feest waarop iedereen wel wat verloor of probeerde te verliezen, iedereen behalve jij en je broer.

Dat wij elkaar leerden kennen lag niet aan mij. Jij had een filmpje gezien op mijn kanaal. Ik klom met een GoPro op mijn hoofd in een elektriciteitsmast. Dat deed ik nu eenmaal. In De Betsy’s vroeg je waarom ik klom. Ik wist niet meer te zeggen dan voor de kick of zoiets. Ik kon moeilijk over de dancehallbeat gaan schreeuwen dat ik me onttrokken voelde aan de wereld, dat het de manier is om een dag niet te vergeten, dat de wind daarboven zuiverder lijkt en dat de ik waardering kreeg van vogels. Je zou gelachen hebben. Misschien ook niet, maar wist ik toen veel.

Vanaf dat moment werden we weleens gezien wanneer jij bij mij achterop zat, vier blikjes op schoot, rokend, op weg naar een mast. Ze begrepen niet wat jij bij mij te zoeken had. Jongens waren jaloers en geloofden het niet. Meisjes waren ook jaloers, maar net als de jongens op mij, niet op jou. In bochten legde je soms een arm om mijn middel. Het was oké. Ik wist dat je niet wilde vallen.

Vanaf tien meter keek ik naar beneden. Je lag op je rug in het gras, biertje op je buik en je werd steeds kleiner. Wanneer ik aan het einde van de arm kwam, waar het ijzer het prettigst tintelde, voerden we een kort gesprek. In de piramideconstructie op de top zwaaide ik. Boven bleef ik altijd even en keek naar het stadje waar we woonden, naar de centrale verderop en de autootjes die over de N-weg schoven. Ik dronk het biertje en riep als ik het lege blikje naar beneden gooide. Jij ging dan staan zodat je het kon ontwijken. Je wilde niet dat ik je filmde.

We praatten weinig over examens. Ze waren eerder een ritueel dat we moesten ondergaan dan testen die konden mislukken. Ik heb je nooit zien leren.

Ik denk dat je mij mocht omdat ik niet geloofde dat jij me aardig vond. Niet echt. Wanneer jij met een biertje in het gras lag, kwam ik niet naast je liggen, maar klom van je weg. Ik denk dat daar iets symbolisch in zat waardoor je het gevoel kreeg dat je me niks verschuldigd was. Hoe dan ook, we gingen ondertussen al een maand met elkaar om en in plaats van te gissen ondervraagden Leila en Pieter mij.

‘Waar praten jullie over?’

‘Doen jullie het?’

‘Dat mag niet van haar broer.’ Lachen.

Ik: ‘Nee, tuurlijk niet.’

‘Wel tongen toch?’

‘Bekken.’

‘Waar gaan jullie anders naartoe?’

‘Wedden dat ze getongd hebben?’

‘Huiggehengeld.’

‘Wil ze niet dat je het vertelt?’

‘Schaamt ze zich voor je?’

‘Iedereen schaamt zich voor hem.’ Lachen.

‘Dus jullie tongen?’

‘Ja toch?’

‘Moet wel.’

‘Waarom vertel je ons niks?’

‘Dat mag niet van haar broer.’ Lachen.

Ik: ‘Jongens…’

Ik begon te denken dat je met vriendinnen stiekem om me lachte, al kon ik geen meisje bedenken dat jouw vriendin was. Ik dacht aan een weddenschap met je broer, maar dat kwam uit Cruel Intentions. Uiteindelijk heb ik het gelaten. Ik bedoel, alles kan in twijfel getrokken worden. Ik zou opeens naar het centrum van de aarde kunnen zakken of plotseling ontploffen. Ik zeg niet dat dat niet kan, maar een mens moet niet overal rekening mee houden.

Eindexamen biologie. Ik zat rechtsachter. Jij zat linksvoor. Jij zat te schrijven en je broer dronk AA. Het was zo’n flesje met een tuutje. Je broer nam steeds een klein slokje. Soms vergat hij het tuutje met zijn tanden open te trekken en zoog hij voor niks. Ik kon me opeens voorstellen hoe jullie op de bank tv keken, tanden poetsten, sliepen. Hoe hij klungelde met de gesp van zijn riem of aan zichzelf twijfelde.

De surveillant zei: ‘Nog vijftien minuten.’
Dunne blauwe lijntjes wachtten op mijn letters.

Ik bleef niet napraten en zeuren over vraagstellingen. Op mijn kamer draaide ik Dan Sartain en The Knife op repeat. Probeerde te roken in mijn raam, maar dat was er niet op gebouwd. Ik had zin om gelift te hebben. In hoog gras te liggen zonder shirt, spriet in mijn mond, in de zon, samen met je broer. Ik vroeg me af of hij mijn naam wist. Of jullie over me praatten. De klimfilmpjes meer dan één keer hadden gezien. Waar hij op viel. Ik kwam er niet uit, alsof ik jullie tussen de wagons van een passerende vrachttrein steeds net te kort zag staan.

Het bleef warm in die maanden rondom de examens en licht tot laat, met zo’n uitgesmeerde schemering, lantaarnpalen boven pas gemaaid gras, de door een telefoon verlichte mond van een vrouw die haar hondje uitliet en mijn liedjes die ik ‘s avonds niet op maximaal volume durfde te draaien.

Jij zei: ‘Er zijn mensen die klimmen voor hun baan, weet je.’

Boven me klom je het laatste deel naar de top van de mast. Het was windstil. Je spijkerhotpants gaapte waardoor ik onder de mintgroene zoom van je onderbroek de stoppels in je lies zag en een stukje van je schaamlip.

Ik zei: ‘Nooit loslaten voordat je iets vasthebt.’

We waren boven. Je sloeg een arm om een stang. Je was opgewekt, maar keek niet naar beneden. Je leek even een gewoon meisje en ik bedacht me dat ik, Leila, Pieter en de rest horizontale wezens zijn, dat wij bewegen in het platte vlak. En misschien zat het zo met jou en je broer, was het daarom dat jullie onder ons ongrijpbaar waren: dezelfde meters, maar omhoog.

Je pakte je telefoon voor foto’s. Je vond het spannend om het ding uit je broekzak te schuiven. Niet omdat het kapot kon gaan, maar omdat het zou laten zien wat er met je zou gebeuren als je viel.

Ik bekeek je benen. Roze strepen waar het staal in had gedrukt. Je blote enkels in Reeboks. Het wondje in je scheen van het ophijsen beneden. De blauwe examenbladlijntjes in je knieholte.

Het raam van je broer had op de haak gestaan.

De nacht was een aquarium. De klimop leek licht te geven. In het net van het anderhalf-meter-goaltje zaten kabelbinders. Een tuin verder knaagde een egel aan vijverdoek. Ik was op de regenton geklommen. Tussen mijn uitgestrekte vingers en de vensterbank twee rijen baksteen. Het was lang droog geweest, dus de regenton wiebelde. De plastic deksel deukte in. Ik schatte de afstand. Nooit loslaten voordat je iets vasthebt. Ik sprong. Onder mij viel de regenton op zijn kant. Ik hing aan de vensterbank. Je huis drukte tegen mijn gezicht.

Ik luisterde naar het nachtrumoer van je woonwijk: kikkers, het elektrisch zoemen van straatverlichting, vijverpompgeborrel, een vlaag van de N-weg. Ik vroeg me af of er nu iemand in je huis een lamp aandeed. De spieren in mijn handen trokken. Beneden stond het goaltje. Het was belachelijk hoe dicht ik bij de grond was voor de moeite die ik had gedaan.

Ik stak mijn hoofd door het raam. Het was alsof er een golfbal door mijn keel omhoog werd geduwd. Ik moest wennen aan het duister. Met zijn benen onder het dekbed lag je broer op zijn zij, zijn borst glom zoals de klimop tegen de schutting. Mond open, haar door de war. Op zijn ribben lag je hand. Je tepel in je elleboog. Je keek me aan. Vijf seconden.

Ik ging staan en de punt van de mast drukte tegen mijn borstbeen. Je wapperde met je hand dat ik moest gaan zitten. Ik bleef staan. Het voelde alsof ik een onbekende gezichtsuitdrukking had gevonden, een nieuwe, harde kop die niet bang was voor de wereld, die best een paar klappen kon vangen, want dit nieuwe geluk was niet mooi en rond, maar een massieve klomp, zwaar en scherp als onbewerkt glas.

Jij zei: ‘Zitten nu.’

Ik spreidde mijn armen.

Jij zei: ‘Ik ga naar beneden.’

Je daalde af, minder bezig met de angst om te vallen. Je liep richting je huis. Ik volgde je van dertig meter hoogte, over het gras, onder de kroon van een boom, hoe je de N-weg overstak – de witte schaar van je benen knipte in het asfalt. De zoveel honderd meter tussen ons stonden onder spanning, maar ik wist dat je niet om zou kijken naar de verdikking in de mast. Ik zag hoe je iets uit je nek wreef, van het hartje in je hals. Je vergat te roken. Je keek niet om.

Na de examens lag ik in een veld om bruin te worden. Ik schreeuwde naar zestigplusstellen die twee aan twee voorbijfietsten en stak een middelvinger op naar vliegtuigen. Ik luisterde naar Dan Sartain en The Knife. Na een paar middagen durfde ik me helemaal uit te kleden en sit-ups te doen. In mijn eentje dronk ik gin omdat het smaakte naar allesreiniger en keek hoe de schaduwen van hoogspanningskabels over mijn lichaam trokken en mij zuiverden van alles dat saai, gewoon en laf was.

Het was gênant te veranderen met de anderen om me heen. Ik wilde dat iedereen zag dat ik alleen was. Ik verlangde dat mensen me uitscholden. Ik verlangde een wrede, grootse afwijzing. Ik wilde De Betsy’s worden uitgegooid en een voortand missen. Zelf een tatoeage zetten, een paarse zuigzoen in mijn nek, worden besmet met aids, gesloopt door crystal meth, door gebrek aan geld moeten treinsurfen door Rusland, van school getrapt ook al waren de examens afgelopen – dan had ik tenminste een reden waarom ik iemand anders was geworden.

In De Betsy’s hoorde ik dat Pieter zich in het busje van een band had verstopt en pas was ontdekt op een tankstation bij Hannover. De drummer had hem eruit gesleept en door verkramping lukte het Pieter niet meteen om op te staan. Er werd een gesigneerd album op zijn buik gelegd, getankt en vertrokken. Zijn vader had Pieter opgehaald en hem regelrecht naar de abortuskliniek gebracht waar Leila een afspraak had. Hij vond dat Pieter verantwoordelijkheid moest tonen. De arts stond toe de cd te draaien tijdens de ingreep. Pieter zou hebben gehuild en zijn vader zou ‘goed zo’ hebben gezegd.

In de ochtend waren mijn beenspieren vastgekoekte spaghetti en mijn hoofd startte op als een ouwe pc. Ik draaide Dan Sartain. Daarin vond ik de overtuiging dat alleen ik wist hoe nietsontziend te leven. Ik fietste langs winkeliers die hun luifels neerratelden en door de walm van een vuilniswagen. Ik belde aan. Jij hield de deur op een kier.

Ik zei: ‘Sorry.’

Jij: ‘Waarvoor.’

‘Voor op die mast.’

‘O dat.’

‘Ja.’

‘Maakt niet uit.’

‘En voor op de kamer van je broer.’

Je bloosde. Je droeg geen bh.

Ik dacht erover om een spandoek met I ♥︎
j
e
b
r
o
e
r
aan een mast te hangen, om je pijn te doen, omdat ik niet wist hoe te doen.

Leila zei dat iedereen zei dat ik verliefd was op jou en dat sommigen zeiden dat jij verliefd was op mij en toen heb ik met Leila gevoosd op haar bed. We wisten allebei niet waarom. Ze had nog buikpijn van de ingreep. We besloten het niet aan Pieter te vertellen, aan niemand. We zijn naar beneden gegaan en hebben Let the Right One In gekeken want het regende. De moeder van Leila bracht cake en cola. Alles stond even stil of alles ging even door zonder ons. Leila had een dekentje en we keken zonder veel te praten.

Jij lag midden onder de mast. Ik moest een symmetrische foto van je maken: jij in het gat van een stalen ster. Het waaide flink. De elektriciteitskabels zwiepten op en neer en als ik mijn hoofd tegen een stang legde zong mijn schedel van de stroom. Voor de foto wachtte ik totdat de zon doorbrak.

Jij riep wat.

Ik kon het niet verstaan.

Je lachte.

Ik ook.

Je trok je shirt omhoog.

Ik maakte de foto.

Joep van Helden (1988) studeerde Sociologie en Toneelschrijven. Eerdere verhalen verschenen in De Gids, Deus ex Machina en G.

Meer van deze auteur