Toen ze de telefoon opnam zei ze: Het is zondag. Omdat ik na die mededeling een paar seconden stil bleef, zei ze: Hallo?

Sorry, zei ik. Ik dacht altijd dat alles wat gebeurde mijn schuld was. En nu was het zondag.

Ik vertelde haar wie ik was en ik zei dat ik eigenlijk alleen maar belde om een afspraak te maken.

Bel me morgen terug, zei ze.

Die nacht kon ik niet slapen. Iemand met een neus als een aardappel had ooit haar nummer in mijn telefoon gezet. Ik denk dat het iets langer dan een jaar geleden was. Ik kon het nummer direct vinden zodra ik me de aanbeveling van die neus herinnerde: Astrid. Astroloog. Ik was zo verstrikt geraakt in mijn gedachten over de toekomst dat ik werkelijk niet meer wist wat ik met mezelf aan moest.

Ik had niet verwacht dat een astroloog zo onaardig kon zijn.

Ik had genoeg van mijn gedachten en de mensen om mij heen ook; ze wilden aan mij ontsnappen. Op den duur wilde ik daardoor ook niet meer bij mezelf in de buurt zijn. Maar zoiets gaat niet. Of je moet dood. Met de dood is het net zoals met een zwangerschap: het gebeurt meestal vanzelf, maar voor wie er echt naar verlangt is het een traag en ingewikkeld proces. Ik probeerde mezelf dus maar uit te wissen, wat een ambitieus maar niet onhaalbaar plan bleek. Ik deed mijn werk in stilte, kwam zo min mogelijk buiten en stopte met eten. De mensen die ik wél zag, op straat, of in de winkel, zomaar, zeiden dat ik er goed uitzag. Nu denk ik: ik liet hen er goed uitzien, door mezelf zo klein te maken. Mijn uitwissen had een fantastische uitwerking op mijn omgeving. Van alle concurrentie die ze konden tegenkomen viel er in ieder geval één iemand af.

Op maandag belde ik met de slaap nog in mijn stem opnieuw naar de astroloog. Toen ze opnam zei ze: Ik verwachtte dit telefoontje al. Doorzichtig natuurlijk, maar op een bepaalde manier deed het me toch goed. Ik stuurde Astrid mijn geboortegegevens en we maakten een afspraak voor enkele weken later, want wat in de sterren geschreven staat kost tijd. De astroloog zei dat iedere persoonlijkheid ‘als het ware een puzzel is’, wat me dan weer een onbehaaglijk gevoel bezorgde, omdat ik puzzels haat. En ook mensen die het leven met een puzzel vergelijken.

De hond blafte toen ik vijf weken later bij de astroloog aanbelde. Het duurde ongebruikelijk lang voor ze de deur opendeed. Ik dacht aan de tijd en aan de sterren, mijn geboorte: alle drie de concepten waren even vaag. De hond bleef maar blaffen en ik dacht ook: ik hoor hier niet, zelfs de honden snappen dat. Meteen daarna was de hond stil en ging de deur open; de astroloog stond met tegenlicht en al in haar deuropening.

Ik weet niet meer precies waarom, maar ik had zeep meegebracht voor de astroloog. Ik gaf het haar meteen, want ik wilde van alles wat ik te geven had zo snel mogelijk af, altijd.

Ach, zei ze, kijkend naar de zeep in haar handpalm. Kom binnen.

In een piepkleine kamer met een nog piepkleiner tafeltje zaten we tegenover elkaar. De astroloog legde een aantal papieren voor me neer met tekeningen van tabellen en tekens die ik niet begreep. Om toch iets te zeggen te hebben, zei ik: Mooi. Ik meende dat; het zag er schitterend uit, zoals wiskundige formules er mooi uitzien. Iets onbegrijpelijks, maar er moet een uitkomst zijn.

De astroloog zei: Kijk maar even rustig. 

Ik bekeek de papieren zo zorgvuldig mogelijk.

En? vroeg de astroloog.

Ik kom er zo een-twee-drie niet uit, zei ik.

Exact, zei ze. We zijn allemaal een raadsel. We moeten ons eigen raadsel leren kennen en het zo oplossen. Hoe wil je dat gaan doen?

Door uit dit doolhof te komen, zei ik.

Exact, zei de vrouw, terwijl ze naar mijn persoonlijkheid op papier keek.

Maar toen ook ik weer naar die tekeningen keek, snapte ik ineens dat ik het zelf was waar ik niet uitkwam.

De astroloog zei: Je moet alleen maar het pad naar de uitgang volgen, gun jezelf dat maar.

Ze zei nog veel meer; ze zei van alles, die vrouw, over mijn geboorte en mijn werk en mijn liefde en mijn leven. Maar het enige waar ik aan kon denken was de uitgang van mijzelf en dat leek me op de een of andere manier toch de dood.

Maartje Wortel is schrijver. Ze woont en werkt in Amsterdam. Haar debuut werd bekroond met de Anton Wachterprijs. Ook ontving zij de BNG Bank Literatuurprijs voor haar oeuvre. Haar laatste boekje heet De groef. Daarin beschrijft ze haar wandelingen door het Oosterpark met vriendin Niña Weijers

Meer van deze auteur