Swifterbant, oostelijk Flevoland, 1963. We reden ernaartoe in onze Opel Record, vader, moeder, het hele gezin. Mijn vader was onderwijzer, er werd een hoofd aan de lagere school aldaar gevraagd. We gingen voor de aardigheid eens kijken of dat splinternieuwe dorp iets was voor ons. Om vrouw en kroost voor te bereiden – maar vooral mijn moeder – had mijn vader voorgelezen uit de krant.

Voor de eerste bewoners, de pioniers, zal het eerst nog wel wat behelpen zijn. Er moeten immers nog winkels komen, een kerk, een postkantoor, alles waar een dorpsbevolking behoefte aan heeft. Rondom een groen hart, waarin scholen gebouwd zijn, vindt men woningen. Aan de oostzijde, waar een kanaal voor een loswal eindigt, komen opslagplaatsen en daarachter een winkelblok. In het zuiden wordt het dorp door een vijfendertig hectare groot boscomplex afgesloten. De eerste bewoners hebben het dorp in bezit genomen. En omdat jonge plaatsen vaak jonge mensen aantrekken, zullen er in de toekomst ook wel meer kinderwagens te zien zijn.

‘Jezus Jaap…’ zuchtte mijn moeder.

‘Eerst Swifterbant zien,’ hield mijn vader vol. ‘Ik lees hier bovendien dat er een toneelvereniging is opgericht. Luister maar.’

Deze toneelclub zal voorlopig stevige banden hebben met de vereniging ‘Dorpsbelang’. In het bestuur hebben zitting de heer G. Stolling, voorzitter, mevrouw G. J. Dooijeweerd, secretaresse en de heer C. J. Knook, penningmeester. Men is reeds begonnen met het instuderen van enkele eenakters.

‘Cultuur dus…’ besluit mijn vader. ‘Alles waar een dorpsbevolking behoefte aan heeft.’

‘Stolling, Dooijeweerd, Knook…’ zegt mijn moeder. ‘En dat moet leven in de nieuwe polder brengen?’

Wij draaiden Swifterbant binnen, een rommelig geheel, met straten die nergens begonnen en nergens eindigden. We zagen het kanaal doodlopen voor een loswal, noteerden winkelblok en boscomplex – een uitgestrekt veld met jonge boompjes. Drie kinderwagens geteld. We stopten voor de school, mijn moeder weigerde de auto te verlaten. Ik zag de witte knokkels van haar handen op het dashboard.

‘Kom schat… Eerst Swifterbant zien…’

‘Jaja,’ knikte mijn moeder. ‘En dan zeker sterven.’

Daarmee was de optie Swifterbant in mijn vaders onderwijzerscarrière van de baan.

De Noorderlingen, 1992

Atte Jongstra (1956) is schrijver, dichter en essayist. Hem is in 2016 de Constantijn Huygens-prijs toegekend.

Meer van deze auteur