In het tijdsgat tussen opstaan en ontbijten zit ik sinds kort op een stoel met een koptelefoon op. Iedere dag tien minuten lang. Door die koptelefoon klinkt de aangename, Britse stem van een man die ooit een boeddhistische monnik is geweest en die mij nu stimuleert om me, behalve van mijn ademhaling, bewust te zijn van alles wat er op dat moment in en om mij gebeurt.

Ik doe het, maar ik doe het helemaal verkeerd. Ik hoor de parkieten op de binnenplaats – daar zijn ze weer! – en vraag me af hoe het zou zijn als ze zich blijven vermenigvuldigen, totdat het in de stad zou stikken van de gifgroene vogels. Ik voel mijn pijnlijke rechterschouder bij het inademen en overweeg of het toch geen goed idee zou zijn om binnenkort eens een bezoek te brengen aan die wonderdokter die me werd aangeraden. Bij de buren klinken, zoals bijna elke ochtend, de eerste gitaarnoten van ‘Nobody’s Wife’ van Anouk en terwijl ik me schrap zet om het versleten nummer drie keer achter elkaar te horen vraag ik me af: waarom? Waarom toch?

Afdwalen is niet erg, stelt de monnik me gerust. Als je het merkt, breng je gewoon je aandacht terug naar je ademhaling. ‘The body knows how to breathe,’ zalft zijn Britse stem.

Ik denk: weet het lichaam dat echt? En terwijl ik het denk, aarzelt het lichaam en lijkt het ademen plotseling een opgave, zo aan mij overgelaten. Of, aan mij? Wie is ‘mij’ in dit geval eigenlijk? Dit kan de bedoeling niet zijn, terug naar de parkieten, ja, ze fluiten… niet denken, luisteren, de buurman met zijn simplistische muzieksmaak, nee, wacht, niet oordelen, luisteren…

Of ik profijt heb van het dagelijks gezelschap van de monnik weet ik niet, er hebben zich nog geen voel- dan wel tastbare bewijzen aangediend. Wel zeker weet ik dat ik geen talent heb voor het type ‘aanwezig zijn’ dat hij predikt. Juist dat sterkt me in het vermoeden dat het zinvol is om tijd met hem door te brengen.

De kritische geest boet in aan populariteit. Wie tegenwoordig gelukkig wil zijn (en wie wil dat tegenwoordig niet), dient in het ‘hier en nu’ te leven, zonder het al te veel te evalueren en te bekritiseren. De digitale monnik moet daarbij helpen. Zijn stem komt uit de app Headspace, die wereldwijd elf miljoen keer is gedownload door mensen die geïnteresseerd zijn in het beoefenen van mindfulness. Een gangbare definitie van deze aan boedhistische meditatie ontleende techniek luidt: ‘het oordeelloze bewustzijn van de rijkheid, subtiliteit en variëteit van het huidige moment’.

Headspace voldoet aan alle eisen voor een geslaagde app; het maakt een ongrijpbaar en complex ding als meditatie overzichtelijk en simpel. Zo simpel zelfs dat je je, zoals bij zoveel apps, haast aangesproken voelt als een kind – in klare taal en met vrolijke verhelderende animaties en emoji’s. Wat de app je leert, lijkt dan ook verraderlijk simpel: slechts tien minuten per dag zit je op een stoel en richt je je op je eigen ademhaling en de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid om je heen. Je hoeft je alleen maar te laten leiden door de stem van de monnik. 

Ook de voordelen daarvan staan als een paal boven water, als we Headspace mogen geloven. ‘We love science’, melden ze op hun website en citeren daaronder een batterij aan wetenschappelijke studies die uitwijzen dat mindfulness stress reduceert, slaap bevordert en symptomen van verschillende (ernstige) ziektes verlicht.

Te simpel om waar te zijn, wil mijn kritische geest protesteren. En tegelijkertijd is daar die ergerlijke maar onontkoombare bewondering, die bij deze tijd hoort, voor de koopman die zijn waar in de aantrekkelijkste hapklare brokken weet te presenteren, om ze door zoveel mogelijk hunkerende snaveltjes te schuiven.

Headspace, een bedrijf dat vorig jaar op 250 miljoen dollar werd getaxeerd, heeft de ambitie om de halve wereld aan het mediteren te krijgen, maar daar houdt het niet op. Uiteindelijk, zeggen de makers in een interview met Forbes, willen ze het meest uitgebreide platform ter wereld worden voor gezondheid en geluk, met honderden miljoenen gebruikers.

Het is weer zo’n typisch geval van een schijnbaar succesvol huwelijk tussen nobele intenties en keiharde commercie, waarvan Silicon Valley er zoveel heeft voortgebracht. De traditionele kritische geest moet behoorlijk wat mindfulness betrachten om niet meteen te oordelen dat de twee, goede bedoelingen en kapitalisme, in wezen onverenigbaar zijn.

Maar dat mindfulness op grote schaal de wereld wel eens goed zou kunnen doen, is natuurlijk meer dan een commercieel idee. In het pamflet Vrede kun je leren pleitten schrijver David van Reybrouck en therapeut Thomas D’Ansembourg vorig jaar voor de erkenning dat vreedzaam samenleven iets is wat je kunt en móet leren. Ze halen allerlei denkers en onderzoekers aan om te staven dat onder andere mindfulness daarbij zou kunnen helpen, thuis, maar ook op school en op het werk.

‘Wij pleiten voor het invoeren, in het onderwijs, van processen die bevorderlijk zijn voor concentratie, rust, zelfbewustzijn, empathie en aandacht voor de ander,’ zo schrijven Van Reybrouck en D’Ansembourg. ‘Volgens ons kan een dergelijke aanpak alleen maar gunstig zijn voor het welbevinden van kinderen en jongeren, en bijdragen aan een cultuur van respect, zelfrespect en geweldloosheid.’

Wat het boekje niet vermeldt – het is immers een pamflet – is dat het onderzoek naar het steeds populairdere mindfulness nog in de kinderschoenen staat en dat er een leger aan kritische geesten klaarstaat om de beloofde zaligmaker te ontmaskeren tot wat het werkelijk zou zijn: een door zelfzucht gedreven, door-en-door gecommercialiseerde hype, een ontzielde vorm van spiritualiteit voor het seculiere individu dat een gapende leegte voelt.

Goed, ik chargeer, maar wat de Amerikaanse psycholoog Thomas Joiner beweert komt in de buurt. Zijn boek Mindlessness. On the Corruption of Mindfulness in a Culture of Narcissism moet aantonen dat een op zich waardig idee als mindfulness in de huidige cultuur is verworden tot een excuus voor een buitensporige focus op het zelf en de eigen gevoelens. Is het wel verstandig, vraagt hij zich af, om wezens die van nature al geneigd zijn tot egocentrisme te adviseren om hun blik nog méér op zichzelf te richten? En om ze te instrueren om dat altijd te doen, van moment tot moment?

Om zijn scepsis empirisch te onderbouwen, zo wil de ironie, heeft de schrijver zich precies één dag onderworpen aan een mindfulnesstraining en rapporteerde geen verbetering. Zijn verhaal bouwt hij verder op teksten en onderzoeken van anderen en van zichzelf, wetenschappelijke onderzoeken die mij – als leek, die weliswaar iets te veel gelezen heeft over Diederik Stapel – blijven voorkomen als zwakteboden van de kritische geest. Pogingen om universele dingen te bewijzen over subjectieve ervaringen.

Vraag me nog niet om waterdichte argumenten, maar ik heb het gevoel dat ik Joiners interessante verhaal geloofwaardiger had gevonden als hij zelf een jaar lang een populaire app als Headspace had uitgeprobeerd. Het is hetzelfde onderbuikgevoel dat me al twee weken naar die app lokt om tien minuten stil op een stoel te zitten. De kritische geest staat erbij en kijkt ernaar, roept zijn bezwaren, zwaait met cijfers en papieren, word erkend en gehoord, maar tijdelijk niet geantwoord.

Nina Polak (1986) is schrijver van fictie en non-fictie. Ze debuteerde in 2014 met de roman We zullen niet te pletter slaan en in 2018 verscheen Gebrek is een groot woord, waarvoor ze de BNG Bank Literatuurprijs ontving. Ze is redacteur bij de Correspondent, waar ze schrijft over cultuur en psychiatrie.

Meer van deze auteur