1.

Op een middag in het Stedelijk Museum1 kwam een heer van middelbare leeftijd op me af die zei: ‘Ik had een discussie met mijn vrouw. Zouden we allemaal daders kunnen zijn, zoals u vanochtend beweerde? Klopt dat, zouden we allemaal daders kunnen zijn?’

Ik moest even nadenken wat ik die dag had beweerd en of hij me verkeerd citeerde en toen schoot me te binnen dat ik in een interview had gezegd dat herdenken vooral, misschien wel alleen, zin had als je je ook met de daders identificeerde.

Maar voor je het weet, want zo gaat dat, denken mensen dat je beweerde dat we allemaal nazi’s zijn, of dat iedereen lijdt, wat zo is, en dat daarom al het lijden gelijk zou zijn.

Ik antwoordde: ‘We zouden allemaal in de verleiding kunnen komen, dat is wat ik bedoelde.’

De meneer zei: ‘Mijn vader en grootvader zijn allebei in de oorlog vermoord. Verzetsstrijders. Ik zou de mensen die hen vermoord hebben wel kunnen doden. Maakt mij dat tot dader?’

‘Ik geloof niet in wraak,’ zei ik voorzichtig. Het was me nog niet duidelijk of de meneer absolutie zocht of op zoek was naar een gesprek over daders en slachtoffers.

‘Een vriend van mij heeft in de oorlog een politieagent vermoord,’ ging hij verder. ‘Hij wachtte hem op met een pistooltje. Ik heb hem wel eens gevraagd: “Heb je spijt?” Hij zei: “Spijt dat ik het niet eerder heb gedaan. Dan waren veel meer mensen gered.” Is hij een dader?’

‘Geweld tegen de staat is onder bepaalde omstandigheden legitiem, rechtvaardig,’ zei ik nog voorzichtiger, want ik vermoedde een valstrik en als die er niet zou zijn, dan nog is het makkelijker voor je eigen geweten te spelen dan voor andermans geweten.

‘Het gaat niet over recht, die man voelde dat hij dat moest doen,’ zei de meneer.

‘Je moet geen slaaf zijn van je emoties, zei Spinoza. Ik weet dat sommige mensen menen dat de emotie een leidraad voor juist handelen is, ik twijfel. En hoewel de tegenstelling emotie-ratio misschien wat achterhaald is, en ouderwets, geloof ik toch dat er passies zijn die je kunnen meeslepen. Dat meeslepen is niet altijd even gunstig.’

De man keek me aan en ik had het gevoel dat we langs elkaar heen praatten, maar op een vriendelijke, respectvolle manier.

‘Ik fantaseer er wel eens over de moordenaars van mijn vader en grootvader te doden.’

‘De fantasie is vrij,’ antwoordde ik. ‘Godzijdank.’

‘Als jij kon voorkomen dat kinderen vergast worden, zou je dan doden?’ wilde de man ook nog weten.

Buiten scheen de zon en ik was bezig met een essay, daar moest ik verder mee.

‘Ik ben geen voorstander van de doodstraf,’ zei ik, ‘maar ik ben ook geen pacifist. Walter Benjamin stelt dat het gebod dat je niet mag doden niet absoluut is, dat je soms wel mag doden, zelfs móét doden, omdat rechtvaardigheid zwaarder kan wegen dan het gebod om niet te doden.’

Toen namen we afscheid.

2.

Een dominee in Amerika zei tegen me: ‘Geen misdaad zonder slachtoffers.’ Zonder slachtoffers dus geen kwaad, wat niet wil zeggen dat overal waar slachtoffers zijn het kwaad opduikt. Kan een aardbeving het kwaad zijn? Een andere natuurramp? De intentie speelt een rol. Het tragische is niet identiek aan het kwaad, kwaad veronderstelt kwaadaardige intenties. Zij die geloven dat God almachtig is én intenties heeft komen daarom met bijvoorbeeld aardbevingen in de problemen. Maar God heeft geen intenties.

3.

Op een gegeven moment is kunst zich gaan afkeren van pure schoonheid. De esthetische beleving werd een confrontatie met het kwaad, in homeopathische hoeveelheden uiteraard. Lucebert dichtte: ‘in deze tijd heeft wat men altijd noemde/ schoonheid haar gezicht verbrand/ zij troost niet meer de mensen/ zij troost de larven de reptielen de ratten.’

Moeten wij met terugwerkende kracht dit gedicht anders lezen? Hooguit zouden we kunnen zeggen dat Lucebert uit eigen ervaring wist hoe het was om je gezicht gedeeltelijk te verbranden.

Je kunt niet moraliseren zonder te refereren aan het kwaad en je kunt, weten we zeker sinds Lucebert, geen schoonheid creëren, wat dat ook moge zijn, zonder het kwaad erin te betrekken.

Het kwaad is de hobby van moralisten én van liefhebbers van schoonheid. Geen wonder dat het een kwestie van tijd was voor het kwaad kitsch zou worden.

Wat uiteraard niet betekent dat al het kwaad kitsch zou zijn. De afbeelding ervan hooguit, het iconische karakter. De instrumentalisering.

4.

Godsdienst is de botsing van schoonheid op moraal. Uit die botsing ontstond God.

5.

Psychiaters spreken graag over de psychopaat, althans de paar psychiaters die ik ken. Het kwaad, een chronisch gebrek aan geweten gekoppeld aan een hoog ontwikkeld vermogen tot verleiden, is gewoon een aandoening. Ik zeg: gewoon. Dat zeggen zij uiteraard niet.

Ontnuchterend is het wel. Zelfs zij die weten dat genezing een illusie is moeten toch de mogelijkheid openhouden dat genezing ooit zal optreden.

En wat zal er van ons overblijven? Zonder het kwaad? Nog minder dan lelijke apen zullen we zijn. Grote regenwormen met te veel of te weinig haar.

Als de mensheid het kwaad heeft overwonnen kan zij worden vernietigd. Zij heeft dan geen bestaansrecht meer.

1. In het kader van het embedded project getiteld ‘Geef ons het museum’ (mei 2018).

Arnon Grunberg (1971) is schrijver van romans, essays, reportages en columns. Zijn werk is in 29 talen vertaald en werd onder meer bekroond met de P.C. Hooftprijs en de Johannes Vermeerprijs. 

Meer van deze auteur