Onder de grond, tussen lagen van geologische, plantaardige, dierlijke en menselijke sedimenten, wordt een eenvoudige deurkruk gevonden. Het is een glad stuk metaal dat aan de ene kant krom en gebogen is, zodat het in een mensenhand past, en aan de andere kant recht, zodat het in het inwendige mechanisme van een deur past. Wanneer je een deurkruk vindt, denk je onmiddellijk aan een deur, en wanneer je aan een deur denkt, denk je onmiddellijk aan een gebouw. De deurkruk roept gedachten op aan architectuur die niet meer kan worden gezien.

Misschien begint architectuur zelfs wel met deurkrukken. Je kunt een gebouw tenslotte alleen betreden door een deurkruk in te drukken en een deur te bewegen. Zonder deurkruk is architectuur ontoegankelijk, ondenkbaar. De deurkruk fungeert als interface tussen mens en gebouw. Wanneer je die beetpakt, pak je het gebouw en zelfs de binnenkant van het gebouw beet. Een deurkruk kan slechts door één persoon tegelijk worden beetgepakt. Het is geen collectieve daad, maar een persoonlijk, zelfs intiem contact. Er zijn slechts weinig elementen van de architectuur die we aanraken. We omringen ons met architectuur, dragen haar als een soort kleding, maar raken haar zelden aan. Verschillende profylactische lagen van armaturen, materialen en meubilair zorgen ervoor dat we afstand houden van de muren en de vloeren van de gebouwen waar we wonen of werken. Maar de deurkruk moet worden aangeraakt. Wanneer je de deurkruk vastpakt, schud je het gebouw in wezen de hand. En net als bij een handdruk is het moment dat je loslaat even beladen als het moment dat je de ander aanraakt. Als de deur naar binnen opengaat, laten we de deurkruk vlak na het betreden van het gebouw los om ons vervolgens om te draaien en de deur achter ons dicht te doen – en dan zijn we opeens binnen, terwijl we slechts een seconde eerder duidelijk buiten waren. Als de deur naar buiten opengaat, laten we de deur vlak voor het betreden van het gebouw los en trekken we de deur vervolgens achter ons dicht. De overgang tussen buiten en binnen vindt hoe dan ook plaats op het moment dat wij, de deurkruk en de deur allemaal tegelijk bewegen. Tijdens die overgang zijn we zowel binnen als buiten en worden we deel van het gebouw zelf. We worden een verlengstuk van de deurkruk, die in verbinding staat met de inwendige geheimen van het gebouw.

Harold Strak

Als je deze handdruk met de architectuur in slow motion voor je probeert te zien, zie je de hand die naar de deurkruk reikt, de eerste aanraking, vingers die de klink vastklemmen tot hand en deurkruk met elkaar verbonden zijn, één geheel vormen, samen bewegen, de hand die eerst duwt en dan trekt, of eerst trekt en dan duwt, en dan uiteindelijk loslaat. Tijdens deze choreografie waarmee we ons van de ene naar de andere ruimte verplaatsen en die zelden wordt opgemerkt, hebben onze voeten zich nauwelijks bewogen. Deurkrukken heersen over de overgangen tussen ruimten. Ze markeren en handhaven de ruimtelijke grenzen en maken tegelijkertijd de overgang van de ene naar de andere ruimte mogelijk. Ze regeren over de grens van de voordeur, maar ook over die van alle andere buitendeuren en van de deuren tussen vertrekken, en – eventueel in de vorm van een handvat – ook over alle ingebouwde kasten, andere kasten en laden – om nog maar te zwijgen over de ramen. Zelfs in een klein huis of een appartement zijn honderden deurkrukken en handvatten te vinden, een heel sterrenstelsel dat ons oneindig veel mogelijkheden biedt om een band met het gebouw aan te gaan.

Maar hoort een deurkruk bij de ruimte waar je bent of bij de ruimte die je gaat betreden? Als hij als uitnodiging om binnen te komen fungeert, moet hij wel bij de ruimte aan de andere kant van de muur horen. Hij is een ambassadeur van de ruimte die je niet kunt zien, een deel van de ruimte daarachter dat over de grens uitsteekt. De deurkruk aan de andere kant van de deur hoort daarentegen waarschijnlijk bij de ruimte waar je bent en beweegt om te waarschuwen dat je binnenkomt. De deurkruk die de ruimtelijke orde bijeenhoudt doet dat door die orde doorlopend te verbreken en voortdurend de grens te overschrijden. Wanneer je een losse deurkruk vindt, vind je dus al de idee van architectuur – een systeem van ruimtes die het menselijke dier huisvesten en organiseren – maar ook de voortdurende en noodzakelijke inbreuk op dat systeem, een element dat de opgestelde regels verbreekt. De deurkruk is alleen in staat de grens te bewaken door deze te overschrijden. Iedere keer dat we een deur gebruiken, opeens van de ene kant naar de andere gaan om de harde grens achter ons onmiddellijk te herstellen, is dat enigszins ongeoorloofd, zelfs onmogelijk. Het betreden, openen of verlaten van een kamer, ingebouwde kast, andere kast, raam of la brengt gecompliceerde genoegens en angsten met zich mee. De deurkruk kan nooit onschuldig zijn. Dit moment van gedwongen intimiteit tussen mens en gebouw is psychoseksueel geladen. Er wordt zo obsessief veel aandacht aan het ontwerp van de deurkruk besteed – aan materiaal, vorm, kleur, textuur, patroon, temperatuur en zelfs geluid – dat het bijna een fetisj wordt. Mensen en instellingen communiceren hun identiteit door middel van het ontwerp van hun deurkrukken. Je zou een instelling kunnen ontwrichten door simpelweg de deurkrukken te vervangen.

Dit ogenschijnlijk banale, maar met uiterste zorg ontworpen en transformatieve psychoseksuele object met al zijn magische en verontrustende eigenschappen die samenhangen met systemen met sloten krijgt nu gezelschap van microchips, streepjescodes en wachtwoorden. Het indrukken van een deurkruk wordt vervangen door swipen, het intoetsen van getallen, gezoem, vingerafdrukscanners, deuren die naar je kijken, gezichtsherkenning en berekeningen in de cloud. Zelfs in bescheiden gebouwen wordt de ruimtelijke orde in stand gehouden en bewaakt door ontelbare elektronische systemen. Deuren worden door je telefoon bediend terwijl jij loopt, rijdt, op je werk of in de lucht bent. De deurkruk is steeds minder een onderdeel van de fysieke systemen om deuren op slot te doen en te openen. Maar toch blijft de deurkruk het symbolische middelpunt van deze elektronische omgeving. Het is geen toeval dat het Engelse woord voor deurkruk en handvat, namelijk handle, naar de elektronische wereld is gemigreerd en naar het persoonlijke spoor van een gebruiker verwijst, het punt waarop iemand het systeem betreedt en weer verlaat. De ruimtelijke orde waarvan we deel uitmaken is natuurlijk evenzeer de ogenschijnlijk onzichtbare elektronische wereld als de ogenschijnlijk zichtbare fysieke wereld. Het idee van een deurkruk beheerst zelfs ons idee van de relatie tussen deze twee werelden en behoudt zijn traditionele rol bij de drempel. Wanneer je een begraven deurkruk uit een pre-elektronisch tijdperk vindt, denk je niet alleen aan de manier waarop deuren vroeger werden geopend, maar stuit je ook op de architectuur in al haar alledaagse voortdurende vreemdheid. Wie weet waar we uitkomen wanneer we hem indrukken.

Vertaling: Arthur Wevers

Mark Wigley doceert Architectuur op Columbia University. Als historicus en theoreticus onderzoekt hij de raakvlakken tussen architectuur, kunst, filosofie, cultuur en technologie. Hij schrijft boeken en cureert tentoonstellingen, bij het Museum of Modern Art in New York tot Het Nieuwe Instituut in Rotterdam.

Meer van deze auteur