Sommige mensen verzamelen botten, schelpen en andere voorwerpen en bewaren ze in een zwarte doek waar cirkels op geschilderd zijn. Eenmaal over het doek uitgestrooid, beantwoorden die spullen, door hun positie, associatie, energie en relatie tot elkaar een bepaalde vraag. De ‘botten’ worden verzorgd met water, rook, tabak en (menstruatie)bloed. Wie de botten gooit (ik denk tenminste dat dat de vertaling van ‘throwing the bones’ zou zijn, de praktijk is zo marginaal dat ik er geen Nederlandse beschrijving van kan vinden), interpreteert niet zozeer, als dat ze luistert naar wat de botten haar vertellen. Elk stuk schijnt te spreken.

Het kootbeen is onderdeel van het skelet van de poten.

Echte mannen eten vlees. Ze barbecueën. Ze gaan naar een restaurant waar het halve karkas midden in de zaal hangt, en je aan kan wijzen welk deel je wil hebben.

Ik vind het soms al moeilijk om langs een slager te lopen. Ik zie de varkenspoten hangen en word direct herinnerd aan het dier dat erop gelopen heeft, denk aan het varken op de kinderboerderij, dat aan komt rennen als je zijn naam roept, aan alle Sloggi-billboards waarop vrouwen alleen met hun achterwerk zijn afgebeeld; ‘lekker’, ‘een vrouw met vlees eraan’, ik loop langs de uithangborden met blije koeien en kippen die hun duim omhoogsteken en wil er een trap tegen geven. Wie is hier sentimenteel?

Het kootbeen is onderdeel van een spelletje: het kootspel.

Op zondagochtend dwaal ik met een slaperig hoofd de keuken van de woongroep in: over de plakkerige vloer, langs de grote geel geverfde tafel vol pannen en dozen – het ruikt hier altijd vaag naar de voetbalspullen van mijn broertje, als ze te lang in zijn sporttas zijn gebleven: zweet, gras en muffe bacteriën – naar het aanrecht, waar, op het vierpitsgasfornuis, een pan van een halve meter hoog staat te pruttelen. Ik til het deksel op en kijk recht in de ogen van een varken, een dood varken, waarvan het hoofd is afgesneden en dat nu op laag vuur gegaard wordt. ‘Kopkaas’, noemt mijn vriend het; over drie dagen is alles ingekookt en stopt hij het in glazen weckpotten, smeert het uit op toast.

Het werkt als volgt: ik ben veganist omdat ik geen dier zou kunnen of willen doden om te eten, en hij roostert varkens aan het spit omdat hij dat wel kan en wil. We begrijpen elkaars overweging. Maar zodra je voorbij de dag kijkt, komen de problemen in beeld; ik zou later bijvoorbeeld graag een grote tuin willen, met twee varkens. Hij ook, om ze na een jaar te doden en op te eten.

Het kootbeen heeft van nature twee verschillende zijden: de bolle voorkant (‘stoof’ genaamd) en de holle achterkant (‘schijt’).

Harold Strak

Onze eigen lijken worden onder handen genomen, gebalsemd en netjes weggestopt – maar dat betekent niet dat ze niet gebruikt worden. Bacteriën doen zich tegoed aan onze gassen en opborrelende vloeistoffen. De wormen krioelen door ons lijf.

Kun je je voorstellen dat jij sterft en niet wordt gebalsemd, in een zachte kist gelegd, en diep in de grond verborgen – maar dat in plaats daarvan iemand je lijk in stukken snijdt, in plastic verpakt, in grote gekoelde schappen legt voor eventuele geïnteresseerden? Dat je huid, gelooid en uitgespreid op de grond, in de salon ligt, of je hoofd levensecht, in drie dimensies, aan de muur boven een open haard prijkt? Dat ze de wervels uit je kolom trekken en er symbolen in kerven, zodat ze ermee kunnen gooien, en bepalen wie de winnaar is.

De zijkanten van de koten zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden, daarom is soms op de koten zelf door middel van uitgesneden motieven een bepaalde waardering aangebracht.

Ik draag een fossiel om mijn nek aan een ketting. Het is een ammoniet, een uitgestorven inktvissoort die in een schelp rondzwom, 425 tot 65 miljoen jaar geleden. Is het een leegstaand huis of iemands skelet, dat ik als sieraad gebruik? Als je er over nadenkt, wordt het macaber – maar dat geldt voor wel meer dingen.

Wellicht functioneert kootwerpen zoals kuub; je stapelt de botjes op elkaar en probeert ze om te gooien.

Het is goed als je het hele dier gebruikt. Cradle to cradle heet dat. Het gaat erom dat je je volledige vermogen productief inzet. Onze kapitalistische snackmaatschappij werkt evengoed van snuit tot hoef: varkensanussen worden gebleekt en verkocht als inktvisringen, kristalsuiker wordt witgemaakt met koeienbotten. Alles en iedereen heeft waarde – en dat betekent dat alles en iedereen met winst kan worden doorverkocht. Misschien is het de meest ethische manier om iemand te doden: ze op elke manier hergebruiken. Misschien is het de wreedste metafoor voor wat het betekent om een mens te zijn.

Misschien lijkt het op de roze varkentjes die mijn ouders in hun spelletjeskast hebben liggen; je werpt de plastic figuurtjes op tafel en de positie waarin het dier belandt – op zijn zij, rug of poten – bepaalt hoeveel punten je krijgt.

Toen David Attenborough in de New Yorker Radio Hour-podcast te gast was, vertelde hij over zijn cameraman, die dagenlang vijf verschillende spinnen in de gaten hield om een bepaalde scène te schieten. Hij deed verslag van zijn bevindingen; die daar houdt niet van lawaai, de ander kan niet tegen fel licht, maar deze, zij is altijd zo ijverig en goedgemutst. Zelfs spinnen hebben een persoonlijkheid.

Bij het kootspel worden kootbotjes naast elkaar tegen een muur geplaatst. Met een werpkoot werd geprobeerd de staande koten omver te gooien.

De kat heeft een muis naar mijn bed gebracht, onaangetast ligt hij aan het voeteneinde. Ik graaf een gat in de tuin en begraaf het beestje daar, met een duidelijk herkenbare steen erbovenop – niet als grafsteen, maar om het skelet terug te kunnen vinden. Over drie maanden zou het schoon moeten zijn.

De werpkoot is meestal verzwaard met lood of klei zodat men er harder mee kon gooien.

Harold Strak

Nikki Dekker (1989) is schrijver en radiomaker. Ze schreef een voorwerp dat nog leeft (2018), een bundel essays en gedichten over de systemen waarin wij allen vastzitten. Op dit moment werkt ze aan haar debuutroman en een radiodocumentaire over Andreas Burnier.

Meer van deze auteur