0

de ijzergloed bereikt mijn urine. al dagen ruik ik tot even grote verrukking als walging
alles op meters bij mij vandaan. laaghangende ronkbeestjes zwermen afwachtend in mijn
allerlaagste buik: hun kleine maar steeds groter wordende gebied

0

met gesloten mond zing ik klanken naar mijn voorhoofd, trek draden
trilling los de holtes in. mijn open mond maakt klinkers die hun kont mijn lijf in
resoneren, ik zucht zucht zucht tegen het trapezewerk van pijnen in.
de danser valt vanzelf

0

een melkglazen bol vol auberginepaarse slierten rolt in mijn bassin:
de gebroken witte kelder. pijn die opkomt is een trilling die ik terug naar beneden krom,
met lage tonen verspreid ik hem door mijn weke benen. kramp balt in mijn
bekkenschelp, de gemiste kans deelt zweepslagen uit in deze arena. ik wieg de bol die
met natte nagels het rood van de wanden schraapt. het heeft geen stem toch overstem
ik het, laag grommend treed ik de krampen tegemoet, wijs ze de weg     weg              weg
mijn lichaam uit

0

zwanger van onbevruchting koortst mijn lichaam zich holle vormen, ineengebogen op
bed lig ik deinend op mijn zij. ik kantel op mijn knieën en ellenbogen, mijn gezicht
gedrukt tussen kussens, verfrommeld na een leegzwetende nacht. als een paard bries ik
vocht in het katoen

0

terwijl ik voorovergebogen heen en weer dein op de stroming, wiegt een donker schip
lange halen in mijn onderbuik. ik voel de bodem door mijn bekken schampen, links
rechts snijdende schelpen, links rechts bijt het zoute wier de wonden in. door mijn
gesloten ogen ronken scheepslichten tegen mijn wimpers, een lege kamer met warm
betonnen vloer. ik wieg de bodem en blijf het wiegen, striemen die ik grommend tot
rust bedaar

1

het is gras dat gemaaid wordt in mijn onderbuik
ik voel de pijn van de grassprieten

1

het gewicht is te zwaar om in dit lijf te blijven. als natte handen langs een dik touw
zinkt het log mijn benen in. ik ken dit, toch overvalt het me. warm en nostalgisch, als een
diepe herinnering die zich keer op keer aan mij wil laten zien. hier bestond ik al, dit ben
ik altijd geweest. het is een moeder, een herhaalherinnering, een zomerse speelpartij in
de sproeier op het gras – vergeeld maar onverminderd levendig gebleven. ik vraag me
telkens af; is het de bedoeling dat ik nieuwe zomers maak en dan

Laurine Verweijen (1981) debuteerde met de dichtbundel Gasthuis (2020), waarin zij het vrouwelijk schrijven onderzoekt. Overig en eerder werk verscheen in/bij nY, Het Liegend Konijn, Tirade, De Gids, De Revisor en Eye Filmmuseum. Daarnaast is zij betrokken bij tijdschrift Terras en werkzaam als campagnestrateeg. 

Meer van deze auteur