Door het geblindeerde raam van de bus zie ik dennen, jerrycans, landbouwplastic, olievaten, petflessen, een bult cement en flitsen van het meer. Voordat de chauffeur terugschakelt, weet ik of de bocht naar links of naar rechts is, de doordraaier of juist die ene waar snelheid gemaakt kan worden. Ik weet dat de geur van gedroogde naalden steeds meer vermengd raakt met benzine, motorolie, soldeertin, aceton en gesmolten elektriciteitssnoer. Nu ruik ik alleen de JJI nog en de bezwete leren jacks van mannen die hier voor mij zaten.

Ik stuiter op het stoeltje, chauffeurs vinden thuisbrengen een overdreven service. Lekker balen voor ze, meisjes van zestien mogen ze niet zomaar toedeledokie met een chipkaart van een tientje buiten de deur zetten. Ik word thuisgebracht.

In mijn broekzak prikt het cadeautje voor Missane, een keramieken hanger in de vorm van een wesp, gekocht met mijn psycholoog Carlos tijdens een middag begeleid verlof. De hanger weegt prettig in de hand, maar is licht genoeg om een hele dag te dragen. Lief, maar toch bad ass.

De chauffeur remt extra stevig. Achter het verduisterde glas ligt het terrein van mijn oom te baden in een mosgroene zon. Ik zie het kleine woonhuis, de halfronde werkplaats van golfplaten en het kiezelstrandje. Op een drafje komt mijn oom op de bus af, terwijl hij zijn handen afveegt aan zijn overall. Ik hoorde hem vaak schreeuwen als ze zeiden dat zijn ID-kaart verlopen was of dat hij de peren niet had aangemeld die hij mij wilde geven. Ik lach als hij struikelt. Mijn oom is oké.

Ik voel de zon en ruik de materialen die nodig zijn om buitenboordmotoren te laten lopen. Mijn oom wil me fijnknijpen als ik uitstap, maar eerst moet hij tekenen bij de chauffeur, alsof ik een pakketje ben van DHL. Hij bokst tegen mijn schouder wanneer de bus slippend optrekt in het zand, legt de ruwe boog van zijn duim en wijsvinger in mijn nek en leidt me naar een aluminium bootje dat op z’n kop in het onkruid ligt. Hij fluit op zijn vingers. Zijn mondhoeken worden zwart van het smeer.

Uit het gat van de achterdeur komt Missane, twee borden in haar handen, een derde balanceert op haar onderarm. Ze draagt een T-shirt met oogbollen dat ik niet ken, waar al gaatjes in zitten.

Als ze bij ons is, pakt mijn oom een bord en zet het op mijn schoot. ‘Verrassing!’

Missane weet even niet waar ze moet zitten, zo dicht bij mij.

‘Artisjokharten,’ zegt mijn oom. ‘Die heb je lang niet gehad, hè?’

Ik neem een hap en proef het lichtzure en het zoute, het drassige en de zachte smaak van plas. ‘Hé,’ zeg ik.

Missane gaat zitten op het laatste vrije stukje aluminium. Ze snijdt kleine stukjes kleiner.

‘Vijf sterren,’ zegt mijn oom tijdens zijn eerste hap. ‘Ik heb Chelsey artisjok leren eten. Als je vroeg artisjok lust, dan zijn spruiten en witlof later geen probleem.’ Hij tikt met zijn vork op een van de grauwwitte vouwsels. ‘Mijn plannetje werkte te goed.’ De vork wijst naar mij. ‘Op een gegeven moment wilde ze niks anders meer dan artisjokken.’ Hij lacht en smakt.

Missane en ik hebben elkaar zes maanden niet gezien. Ik pas erop dat haar arm de mijne niet raakt.

‘Het is goed dat ze weer buiten is.’

‘Vind ik ook,’ zegt Missane.

‘Ik ga ervoor zorgen dat ze niet nog een keer de fout ingaat.’

Missane slikt een te grote hap door en sluit even haar ogen van de keelkramp.

‘Mochten ze een prijs uitreiken voor de beste opvoeder dan zeg ik niet dat ze mij moeten hebben, maar ik zal er alles aan doen om te voorkomen dat ze teruggestuurd wordt naar dat magazijn.’

‘Uiteindelijk viel het allemaal mee,’ zeg ik.

‘Achteraf ja,’ bromt mijn oom. Daarna zijn we stil en horen alleen het zompig kauwen, de kolonie spreeuwen en het kloenken van de aluminium romp als Missane verzit.

De justitiële jeugdinrichting lijkt minder op een magazijn dan de werkplaats hier. De deuren hebben leds en er zijn piepende detectiepoortjes. Om half acht ‘s ochtends werd ik van mijn cel gehaald zonder dat er kans was om te spijbelen. Ik moest naar school en sport en cursussen in positief denken, samen eten en bij Carlos In Control volgen, een agressieregulatietherapie. Ze sleepten me de hele dag rond, maar mijn oom wil geloven dat ik 24/7 op een plankje lag zoals de bakken bougies, veiligheidskabels, thermostaatkapjes en rubber pakkingen in zijn werkplaats.

Ik eet terwijl hij tegen Missane aan kletst. Ze vergeet te knikken en om de tien seconden verzet ze haar voeten. Ze heeft van die ouderwetse telefoonsnoerkrullen waar iedereen voor valt, maar nu kan ze geen kant op. Ik zie haar draaien in een magnetron op 900 Watt. Ik kan op stop drukken, maar laat haar een rondje draaien en nog een, tot haar huidcellen beginnen te bubbelen. Dit is wat Carlos geweldsfetisjisme noemt, maar ik weet dat het daar niks mee te maken heeft. Het is gewoon een simpele test van de invloed die ik heb op Missane.

‘Wij willen alleen praten,’ zeg ik tegen mijn oom. ‘Meiden onder elkaar.’

‘Vriendschap is hartstikke belangrijk,’ zegt hij en veegt met zijn vork restjes samen, tilt het bord op en schuift het eten in zijn mond. ‘Familie ook, maar familie gaat meestal dood.’ Hij loopt naar het huis. Ik heb ontdekt dat ik keihard kan zeggen wat ik wil, zonder dat hij moeilijk gaat doen.

‘Sorry van mijn oom,’ zeg ik.

‘Ik kan nooit met ouderen,’ zegt Missane.

Ik zie nu pas dat de oogbollen op haar T-shirt een kerstboom vormen en denk aan de schuimrubberen veiligheidsballen in de boom van de JJI.

Ze begint te ratelen. ‘Eigenlijk zijn ouderen een soort aliens die een taal spreken die bestaat uit Nederlandse woorden, maar die totaal iets anders betekenen. Ze zeggen “je moet voor twaalf uur thuis zijn” terwijl ze bedoelen “er zit een gat in de ozonlaag en nu komt er veel te veel uv binnen en de ijsberen gaan eraan en de pinguïns en de mantelbavianen en niet te vergeten het lichtgevend plankton op de bodem van de oceaan en wat is potjan-3-4-5-6-7 nou weer het verschil tussen USB en Thunderbolt,” zoiets. Je weet het nooit.’

We lachen extra hard. Missane gaat liggen op de boot. Door haar krullen heeft ze altijd een kussen bij zich.

Ik voel de hanger op mijn bovenbeen. Ik weet dat ik hem uit mijn zak moet halen en moet geven. Carlos heeft me laten beloven sorry te zeggen, maar alleen als ik het echt meen. Het is belangrijk voor het proces dat ik ontdek wat ik echt voel en zo. ‘Missane?’ Ik bedenk me dat ik nooit haar naam zeg. Niet tegen haar.

‘Ja?’

Het liefst zou ik een titanium middenrif hebben voor dit soort momenten.

‘Vet T-shirt.’

Ze legt haar kin op haar borst. ‘Thanks.’

Missane blijft logeren. Ze zwijgt in de fluorescerende slaapzak op een matras naast mijn bed. Ik praat wel wat. Over de armen van Carlos en hoe die zouden zijn als. Over nieuwe first-person shooters, maar niet over Luc, haar baas. Ze blijft slapen omdat ze dat altijd deed. Het zou heel raar zijn als ze naar huis zou gaan.

Voordat ik in de JJI ging wonen maakten we elkaar wakker. We renden het terrein van mijn oom af, de flashlights van onze telefoons legden eieren op het asfalt. We gilden soms en sisten dat we stil moesten zijn. Het huis van de buren ligt tweehonderd meter verderop. We logden in op hun wifi en lieten in chatboxen Amerikaanse jongens in slaapkamers voor ons dansen. We maakten bad ass foto’s van elkaar, die de volgende ochtend kinderachtig waren en onderbelicht. Wanneer er een auto aankwam doken we de greppel in.

Ik vraag me af of we weer gewoon zouden doen als we de trap af zouden sluipen, naar de buren. Ik wil vragen ‘Slaap je?’ of mijn kussen naar haar gooien. Maar Carlos zegt dat dit een kritieke fase is in mijn leven, dus staar ik naar de muur en hou mijn mond.

Op het bootje krab ik de Kinetic Candy van mijn nagels die ik vanochtend per ongeluk heb opgedaan nadat Missane naar haar bijbaan was vertrokken. In de werkplaats hoor ik mijn oom lange halen maken met een startkoord. Als er een barst in het motorblok zit heeft het geen zin, dan kan de buitenboord worden opgegeven.

Een DAF rijdt het terrein op. Carlos draagt een spiegelende Ray-Ban die hij achter zijn badge zal stoppen wanneer het echte gesprek begint. Missane vindt het oneerlijk dat ik de winkel overval en daarna met hem op uitjes mag. Vroeger had ze ook een psycholoog omdat ze slecht sliep, een mollige vrouw van in de zestig die de Russische toyterriër in haar tas Skittles voerde.

‘Ha Chelsey. Stap in. Heb je er zin in?’

‘Het is jouw feestje,’ zeg ik.

‘Begrepen,’ zegt hij en we hobbelen het terrein af. In de buitenspiegel zie ik mijn oom een Yamaha tweetakt naar buiten dragen.

Ik zit op mijn linkerbil, een beetje naar hem toe. ‘Hoe gaat het op je werk?’

Carlos schakelt naar z’n drie. ‘Dit is mijn werk.’

Ik vind dat hij overdreven professioneel doet.

‘Is het wennen bij je oom?’ vraagt hij.

‘Missane kwam gister langs.’

Hij zet de Ray-Ban op zijn voorhoofd.

‘Het was leuk.’

‘Ben je onze afspraak nagekomen?’

Ik ben zes maanden in therapie, ik weet wat ik moet zeggen. ‘Ik was er nog niet klaar voor. Het voelde niet goed.’

Carlos zet de Ray-Ban weer op zijn neus en zwenkt in z’n vrij over een rotonde. In de bocht zwellen zijn triceps. Ik draai het raam open en zet mijn gympen op het dashboard. De motor pruttelt en de weg maakt chicanes om naaldbomen. In de berm staan uitgeharde profielen van banden. Een mengsel van gesmolten teer en warme dennen waait in mijn gezicht. We houden onze ogen op de zonbevlekte weg en stiekem doe ik alsof Carlos mijn vriend is.

‘Ik heb een mail gekregen van Luc,’ zegt hij.

We rijden het bos uit.

‘Hij volgt nazorgsessies bij slachtofferhulp. Misschien is het niet helemaal professioneel om dit te zeggen, maar het gaat goed met hem.’ Hij schreeuwt een beetje om boven het ronken van de tweecilinder minimotor uit te komen. Opeens zwijgt hij.

Ik haal vlug mijn ogen van de spieren in zijn nek.

‘Hij weet dat het niet tegen hem was gericht, als persoon. Hij snapt dat je net zo goed iemand anders had kunnen slaan. Dat besef helpt enorm tegen angstaanvallen.’ Carlos neemt de afslag naar de stad. ‘Hij heeft dat ding van je opgehangen in de winkel.’

Ik denk aan mijn ooms slagtrekker, een gereedschap dat bestaat uit een lange, metalen stang met een gewicht dat erover kan schuiven. De baas van Missane knalde tegen de toonbank nadat ik in zijn knielholte sloeg. Ik heb zijn hoofd nooit geraakt. De toonbank had van die rvs L-profielen. De aanklager zei dat ik een ‘empathisch hiaat’ had toen ik over de L-profielen vertelde. Carlos vindt dat ik ongelukkig formuleer.

‘Denk je soms dat ik ‘m terug wil?’

‘Dat ding ben je kwijt.’

Iedereen behandelt me als een malloot, daarom kan ik beter alles wat ik zeg inslikken.

We rijden de stad in richting hartje centrum. Aan het vroege voorsorteren merk ik dat Carlos de weg van tevoren heeft opgezocht. Hij is te ijdel om een TomTom in zijn oldtimer te plakken. ‘Stijlbreuk’ noemt hij dat.

‘Dus nu gaan we naar de winkel?’

‘Ja,’ zegt hij.

‘Feest.’

De winkel ligt in een zijstraat. Luc komt achter de toonbank vandaan en opent de draadglazen deur. Ik zie de polyester Xenomorph Warrior, de rekken met games en de flatscreens waarop in-game-beelden spelen. Er is niks veranderd, behalve dat er twee haken in de muur zijn geschroefd waarop de slagtrekker ligt.

Missane staat achter in de winkel. Ze heft haar kin naar me op en stapelt dozen met controllers.

‘Chelsey, ik ben Luc. We kennen elkaar niet echt, maar door…’ zijn ogen schieten naar Carlos. ‘Het is vreemd hoe geweld mensen kan samenbrengen. Gevoelsmatig dan. Ik heb de indruk dat ik een beetje weet wie jij bent, maar misschien klopt mijn indruk helemaal niet. Missane heeft over je verteld, goede dingen hoor.’

Hij glimlacht en het oorlange, half genezen litteken op zijn jukbeen gaapt. ‘Jij hebt het natuurlijk ook niet makkelijk gehad. Het duurde een paar dagen totdat ik besefte dat ook jij slachtoffer bent.’

‘Laten we gaan zitten,’ zegt Carlos. ‘Dat praat prettiger.’

Voor de toonbank staan vier barkrukken. Met een afstandsbediening zet Luc de flatscreens op mute.

‘Het lijkt me een goed idee dat Missane erbij komt zitten,’ zegt Carlos. ‘Kan zij mooi de sociale omgeving vertegenwoordigen.’ Missane bloost, vast door mijn uitgebreide beschrijving van Carlos gister.

Ze klimt op de kruk naast me, schouders iets naar voren.

Carlos kijkt het kringetje rond. ‘We zijn hier om-’

‘Ik wil toch even kwijt dat ik het heel dapper van jou vind om hier naartoe te komen,’ zegt Luc. ‘Heel volwassen en verantwoordelijk vind ik dat.’

Ik knik naar mijn gympen.

‘Hoe komt dat op jou over, Chelsey? Dat Luc dat zegt.’ De Ray-Ban zit achter zijn badge. Ik haat het als Carlos in zijn hulpverlenerstaal praat. In mijn hoofd noem ik hem dan Carlos-2. Ik wil Carlos-2 tegen me aandrukken in een stalen nekklem, zijn rugspieren voelen draaien tegen mijn buik, van heel dichtbij zijn poging tot slikken horen, mijn neus in zijn haar duwen zodat hij me anders gaat zien.

‘Ik vind het knap dat hij mij niet haat,’ zeg ik.

‘En wat voel je?’

‘Ik haat hem ook niet.’

Luc buigt zich voorover om mijn knie aan te raken. Het gaat, maar eigenlijk zit ik net te ver.

Carlos trekt een tevreden gezicht. ‘Luc heeft een voorstel en ik moet zeggen, ik vind het een constructief voorstel. Gedurfd, maar constructief.’ Zijn spijkerbroek zit strak in zijn kruis en ik stel me voor hoe het voelt om de kussentjes van zijn ballen in te drukken. Ik vraag me af of Missane zich dit ooit afvraagt of dat alleen ik zo ziek denk. ‘Je moet dit zien als een buitenkans.’

Luc knikt enthousiast naar me.

‘Het is met Missane overlegd,’ zegt Carlos. ‘Toch?’

Missane draait haar vinger in de rand van haar shirt.

‘Ik bied je een stage aan,’ roept Luc. Over zijn schouder zie ik de first-person met een short laser musket in stilte een supermutant wegblazen.

‘Wat vind je daarvan,’ vraagt Carlos, ‘om hier je resocialisatiefase af te ronden? Bij je beste vriendin?’

Ik krab de laatste schilfers nagellak van mijn vingers. Missane is stil. Carlos en Luc kijken me aan.

Ik moet zeggen dat ik het leuk vind, dat het een goed idee is, een andere mogelijkheid is er niet, dus zeg ik dat ik het leuk vind en een goed idee.

De volgende dag laat Luc me zien welke games hij verkoopt, de consoles, de controllers, en legt uit wat welke studio doet. In het magazijntje toont hij de voorraad en de kluis. Hij loodst me door het stappenplan voor noodgevallen. ‘Bijvoorbeeld een overval.’ Hij zegt dat het waarschijnlijk niet zal gebeuren, dat zou te toevallig zijn, maar hij vindt het belangrijk dat juist ik het protocol ken. Het komt erop neer dat ik niks mag doen. Hij zegt het nog een keer: ‘Niks doen, wat er ook gebeurt.’

Ik weet niet of hij me hetzelfde behandelt als Missane, maar hij doet in ieder geval alsof. Hij zegt dat alleen in survival mode echt Fallout 4 gespeeld kan worden en dwingt me DoDonPachi SaiDaiOuJou te downloaden op mijn telefoon, om mee te kunnen praten.

Hij is fan van de filmreeks Alien, daarom staat de Xenomorph Warrior in de winkel. Ik voel me minder schuldig tegenover Luc dan tegenover Missane, terwijl hij een litteken heeft en blijkbaar een keer per maand op controle moet. Hij deed bestellingen, weet ik nu. Ik zei heel rustig dat er niks zou gebeuren als hij me het geld gaf. Achteraf weet ik niet wat ik ermee wilde en dat er maximaal driehonderd in de kassa zit. Luc zei iets en ik haalde uit. Niet omdat hij iets zei, hem pijn doen interesseerde me niet zo. Het ging om het slaan. Luc viel en Missane opende de magazijndeur, ze had mijn stem herkend. Ik lachte en trok de kassa open. Pas toen ik nog een keer haar kant op keek, kwam het bij me op dat ze Luc aardig vond, dat ze niet alleen voor het geld werkte. Toen pas hoorde ik Luc kermen.

‘En dit is de code van de kluis,’ zegt hij en geeft me een briefje met tien cijfers. ‘Als teken van vertrouwen.’

Ik neem het briefje en besluit mijn allerbeste best te doen voor hem en voor de winkel, voor Carlos, mijn oom en voor Missane.

In een bak met water testen Missane en ik een Honda 30 pk. Ik werk nu een week bij de gamewinkel, maar ik vind het niet erg om met de buitenboords te helpen. We kunnen beter met elkaar omgaan als we iets doen. Ik draai aan de hendel en het water schuimt. Ik wil een vis kopen voor in de bak, maar ik krijg weinig zakgeld en mijn oom moet van Carlos de bonnetjes controleren.

Als we klaar zijn met de Honda, hoor ik Missane de stalen dispenser indrukken en haar handen wassen met garagezeep.

‘Waar is je oom naartoe?’

‘Oude onderdelen kopen,’ zeg ik. ‘Om kosten te besparen.’ Ik bedenk wat ik nog meer kan zeggen. ‘Het is een soort beurs. Een soort rommelmarkt voor motoronderdelen.’

‘O,’ zegt Missane.

De spreeuwen hebben zich nog niet verzameld en na het brullen van de Honda lijkt het extra stil, zoals er een kwartier een gladde plek op zee kan liggen nadat een walvis boven is gekomen om te ademen.

Missane leunt tegen de poort van de werkplaats.

‘We kunnen het meer op,’ zeg ik.

‘Zwemmen?’

‘Varen.’

Ze kijkt naar het bootje, de voorsteven is overwoekerd door onkruid.

Ik begin de boot richting het kiezelstrandje te slepen. Mijn biceps worden aangedreven door de angst voor een lange stilte, voor het bewijs dat ik onze vriendschap voor eeuwig heb verkloot. Missane sjokt achter me aan wanneer ik met een steekwagen de Honda naar buiten sjor.

De rand van het bootje komt net boven water als we erin zitten.

‘Ik weet het niet, Chelsey.’ Ze zit in de punt en heeft de rand vastgegrepen.

Ik geef gas.

‘Wow,’ zegt Missane.

‘Dat is 30 pk,’ zeg ik.

‘Dik,’ zegt ze.

Op pruttelstand vaar ik het meer op. Missane praat over meerkoeten, over de gamewinkel en de toekomst. Ik voel me een jongen die eindelijk een meisje achter op zijn scooter heeft. Ik draai aan de hendel en vaar schuine achtjes, cirkels, zigzags en trek sprintjes. Ik laat het waaien en teken een brede vliegtuigstreep in het water. Als haar deel van de boot uit het water komt zie ik de kriebels in haar buik rond haar mond. Ze gilt wanneer we door zelfgemaakte golven beuken. We lachen en schreeuwen en gaan zes maanden terug in de tijd.

Nu moet ik de hanger geven. De motor laten afslaan en de wesp in haar hand leggen. Maar dan zou dit moment als een ongezekerde buitenboord borrelend naar de bodem zakken. Dus geef ik gas.

De romp klapt op het harde water. Een ritme ontstaat waarop we headbangen. Achter ons sproeit schuim omhoog. Het terrein van mijn oom ligt links, dan rechts, voor ons of uit het zicht. We raken iets en ik val in het meer.

Als ik boven kom is de motor afgeslagen. Ik zwem twintig, dertig meter naar de boot en hijs me erin. Missane zit voorovergebogen.

‘Alles oké?’ proest ik.

Ze houdt haar pols vast en is wit.

‘Het komt goed,’ zeg ik en start de motor.

Ik tuf richting de werkplaats. Ik probeer contact te krijgen met Missane, maar zie alleen strengen krullen trillen. Ik geef het noodzakelijke beetje gas om de kiezels van het strandje op te schuiven. Mijn oom zit op een jerrycan met een frons van gesmolten rubber. De boot helt op een oor. Hij gebaart van Missane naar de auto. Ik had liever een stroomstoot van 230 V gehad.

In de tijd dat mijn oom naar de spoedeisende hulp rijdt, rol ik de Honda naar binnen, sleep het bootje op zijn plaats, veeg de vloer van de werkplaats, sorteer bouten, hang gereedschap op zijn plek, ontstop slangetjes en kook, terwijl ik mezelf uitscheld voor tyfuswijf, fokker, opfokker, eikel en loser. Waarom kan ik niet normaal doen zonder compleet gestoorde acties uit te halen? Durf ik de hanger niet aan Missane te geven? Ik roer in de pan met doorgekookte pasta. Bijt op mijn kiezen en huil niet. Huil niet.

Mijn oom gaat aan tafel zitten en eet zwijgend de prut. Als hij klaar is zegt hij dat hij het ook niet meer weet. Hoe ik dit in mijn hoofd kan halen tijdens mijn resocialisatiefase. Dat het lijkt alsof problemen aan mijn kont kleven. Of het me ene moer kan schelen.

In bed hoor ik me weer met Missane praten. We zaten tegen het huis van de buren. We hadden net twee jongens hun piemels tegen elkaar laten drukken. We keken hoe een groep een opgerolde egel wegschoot met een zelfgebouwde katapult en een paar filmpjes van jochies die met een neppistool een tankstation beroofden. Ze joelden en lachten vanaf scheurende scooters en de achterste had een helm op schoot tjokvol cash. Missane vond het stoer.

‘Echt?’ vroeg ik.

‘Weet ik het. Zij doen tenminste wat.’ Haar verlichte gezicht leek te zweven in de nacht.

Ik herinner me hoe ik wakker lag terwijl Missane murmelde in haar slaap. Hoe gedachten aan elkaar klikten tot opvattingen en overtuigingen. Dat ik niet besefte dat Missane al was vergeten wat ze had gezegd en dat de nacht losstaat van de dag, zoals de iso van de rest van de JJI.

Op mijn telefoon krijg ik een foto van Missane: een opgestoken duim uit een mitella. Carlos vindt het verstandig dat ik haar diensten overneem. In de winkel trek ik streepjescodes van mijn arm en plak ze op dozen. Ik zet binnengekomen games in het display en verwijder folie van USB-3- en Thunderboltkabels.

Luc is een krat guaves gaan kopen voor zijn cocktailfeest vanavond. Hij vroeg of ik het aankan om een kwartier op de winkel te passen. Hij zegt dat hij me vertrouwt. Ik zou er niet van opkijken als Carlos hem instructies heeft gegeven. ‘Geef dat kind de kans om haar verantwoordelijkheid te tonen’, zoiets.

Op de flatscreens speelt Black Ops III. Semiautomatische wapens ratelen. Het pantser van de Xenomorph Warrior reflecteert de verblindende flitsen van flashbangs. De Xenomorph staat in de aanvalshouding, wachtend om de bek in zijn bek naar buiten te laten schieten en in mijn hart te bijten.

Er zijn geen klanten. Ik schrik omdat ik in de buurt van de kassa sta. Ik loop naar de andere kant van de winkel.

Een jongen kan op de straathoek hebben staan wachten totdat Luc uit het zicht was. Hij kan nonchalant naar de winkel lopen. Binnenkomen. Treuzelen bij de strategiegames. De winkel scannen en de deur van het magazijn. Zich afvragen waar dat meisje met die krullen is. Merken dat ik alleen ben. Door de etalageruit de verlaten straat in kijken. De beslissing nemen.

Ik zal vluchten naar het magazijn, de deur op slot draaien, DoDonPachi SaiDaiOuJou spelen op mijn telefoon en keihard in het vel van mijn zij knijpen om niet de winkel in te duiken. Niks doen. Niks doen, wat er ook gebeurt. Naderhand zullen Carlos en Luc me laten praten, ze zullen nooit geloven dat ik het geld niet heb gestolen. Missane zal zeggen dat ze me gelooft. Ze zal me niet geloven.

Aan de muur hangt de slagtrekker. Het gewicht glijdt naar het einde van de stang. De rover zegt dat ik nu niet stoer moet doen. Hij voelt zich zeker, eist het geld. Ik haal uit alsof ik het zelf ben die daar staat. Er zal iets breken, een kaak, een nekwervel. Carlos zal worden gebeld. Mijn oom zal hopeloos instemmen. De chauffeur zal rustig rijden. Dat doen ze. Ze maken een sightseeingtour langs alles wat je hebt verloren. Langs het terrein van mijn oom, zodat ik kan kijken hoe hij sleutelt aan een buitenboord. Ik zit op het stoeltje met de hanger om mijn nek en de chauffeur zal het raampje openzetten zodat ik de dennen kan ruiken, de benzine en het meer. Hij zal langzaam rijden, maar niet stoppen.

Joep van Helden (1988) studeerde Sociologie en Toneelschrijven. Eerdere verhalen verschenen in De Gids, Deus ex Machina en G.

Meer van deze auteur