Bora Hwang

Theo Jansen

Een vriend van mij, Wim Hoogerbrug, schreef in 2002 een brief aan Rudy Kousbroek en vroeg hem daarin om een gedicht over strandbeesten. Dat gedicht kwam er.

Kort daarna ontmoetten we elkaar onder andere op de Hogeschool Tilburg. Rudy zou daar een lezing geven ter gelegenheid van de Dag van de Filosofie en had mij er bijgesleept. Hij promootte tijdens zijn optreden ongegeneerd mijn werk alsof de avond daar om begonnen was. Hij ergerde zich aan de kunstwereld, die mijn werk naar zijn mening links liet liggen.

Op de terugweg zaten wij samen in de trein. Hij was vermoeid. Het leek me beter om hem met rust te laten. Na een tijdje kwam er toch een gesprek op gang. Na de gebruikelijke ditjes en datjes begon ik over het vliegtuig van Clément Ader dat ik kort daarvoor in het Musée des arts et métiers in Parijs had gezien. Dat vliegtuig lijkt op een enorme vleermuis. Ader beweerde dat hij er veertig centimeter mee los van de grond was gekomen. Die veertig centimeter suggereert een nauwkeurigheid die wij beiden verdacht vonden. Maar goed, veertig centimeter is iets.

Het vliegtuig van Ader had alles in zich, twee propellers, een cockpit. Voorop zat een ongekend lichte stoommachine. Ik hoefde Rudy niets te vertellen over Ader, hij wist alles al. We kwamen op de schoonheid van de vliegmachine. De vleermuisvorm, de textuur van de vleugels, de propellers die op veren lijken, ze roepen een stortvloed aan beelden op. Je gaat zweven. Je vliegt rondjes om de kerktoren, vanuit de cockpit zwaai je naar de mensen op straat. Geen ander vliegtuig spreekt zo sterk tot de verbeelding.

Het toestel van Ader was geboren in een tijd dat een vliegmachine nog niet tot de kunsten werd gerekend zoals tegenwoordig bijvoorbeeld het werk van Panamarenko. Het was uitsluitend gebouwd om te vliegen en niet om mooi te zijn. En dat maakt het juist zo mooi. Het is onbedoeld mooi. Het draagt een tere onschuld in zich. De opgestapelde hoop van jaren tekenen, denken, dromen.

Clément Ader is een voorbeeld voor mij. Ik probeer zijn houding over te nemen. Niet denken aan schoonheid en de kunstwereld. Mijn werk vindt plaats op het strand. Niet altijd onder zonnige omstandigheden. Het kan daar flink tekeergaan, regenen, zandstormen. Je lijkt dan op een andere planeet te zijn. Ver weg van de instituten. Ver weg van de kunst en van de wetenschap.

Ik probeer me voor te stellen dat ik een Inuit ben. Een Inuit, die worstelt met de materie en probeert technische verbeteringen aan te brengen aan zijn kajak, zonder het idee in zijn achterhoofd om zijn vindingen te laten vastleggen bij een octrooibureau. De kajak moet blijven drijven en weer overeind kunnen komen als hij omslaat. Hij hoeft niet mooi te zijn. Vaak wordt mij gevraagd: Bent u nu kunstenaar of ingenieur? Het antwoord is: Ik ben een Inuit.

Gesprek met de buizen

Sinds 1990 houd ik mij bezig met het ontwikkelen van een nieuwe vorm van leven. Ik maak een nieuwe diersoort. Deze beesten halen hun energie uit de wind en hoeven daarom hun tijd niet te verdoen met het zoeken naar voedsel. Er heeft zich een evolutie voltrokken, die zichtbaar is in de opeenvolgende generaties. Uiteindelijk wil ik deze beesten in kuddes uitzetten op de stranden.

Het oermateriaal van mijn natuur is niet eiwit zoals dat van de bestaande natuur. Alles in de bestaande natuur is namelijk gemaakt van eiwit. Van eiwit kun je huid, ogen, spieren maken, alles is eiwit. Dat verbaast mij. Dat slijmerige spul dat je in de koekenpan doet als je een ei gaat bakken, is dat nou het ultieme constructiemateriaal voor leven? En toch, eiwitmoleculen reproduceren zichzelf en kennelijk is het zo dat als je miljoenen jaren de tijd hebt, je ergens op uitkomt. Kijk hoe we hier zitten met z’n allen, we ademen de lucht in en uit, onze oren horen, onze ogen kijken en onze hersenen verwerken die informatie tot een vorm van bewustzijn. Je zou kunnen spreken van een succes. En dat allemaal gebaseerd op dat ene materiaal.

Op dezelfde manier beperk ik mij in mijn werk tot de elektriciteitsbuis. De buis is mijn eiwit. Je denkt dat die beperking ook een beperking van het aantal mogelijkheden betekent. Maar in de praktijk, daar op het strand, ervaar ik dat juist als andersom. Door de beperking duurt alles weliswaar veel langer, maar net als in de echte schepping dwingt die wegen te bewandelen die niet voor de hand liggen. Ik kan ‘s morgens wakker worden met een geniaal idee. Ik spring op mijn fiets naar het strand, want je kunt namelijk heel snel constructies bouwen met de buis. En wat blijkt dan? Die buisjes protesteren altijd. Ze lijken iets anders te willen. Heel frustrerend. De volgende dag sta ik op met een nieuw idee, dat is gebaseerd op de ervaringen van de dag daarvoor. Je zou mijn werk kunnen zien als een voortdurende dialoog tussen de buisjes en mij. De buisjes adviseren mij.

Er ontstaat een kronkelig, onvoorspelbaar pad, dat niet gebaseerd is op mijn ideeën maar op de ideeën van de buisjes. En die zijn stukken beter dan mijn ideeën. Als het beest eenmaal af is, ben ik verbaasd hoe mooi die beesten zijn geworden. Ik was niet bezig met schoonheid tijdens het ontwikkelingsproces. Die kwam erin dankzij de buisjes. Mijn opdracht is uit te zoeken wat die buisjes willen.

Echte creativiteit komt naar mijn idee niet voort uit onze hersenen, maar uit de werkelijkheid. Onze hersenen zijn geweldig. Onze verbeeldingskracht is ongeëvenaard in de natuur, maar onze hersenen lijken erg op elkaar. Alles wat je een keer hebt bedacht, heeft iemand anders ook bedacht. Nee, de werkelijkheid is pas creatief. Je zou mijn dialoog met de buisjes kunnen zien als een evolutieproces.

Mijn ideeën zijn dan de mutaties. Mutaties zijn over het algemeen gedoemd te mislukken. Alles gaat mis. Maar soms gebeurt er iets. Iets onverwachts. Iets dat hoop geeft, waar je op voort kunt borduren. Plotseling… schiet je in een stroomversnelling. Dan kan er in een keer een heleboel.

Het is de kunst om optimistisch te blijven terwijl er geen echte reden voor is. Hoe kon ik denken dat het lopen van mijn dieren zou gaan lukken? Er moet een irrationeel optimisme aan ten grondslag hebben gelegen. De mens wordt gekenmerkt door zijn naïeve irrationele optimisme. Twintigduizend jaar geleden kon men niet veel. Er waren geen gereedschappen. Om gereedschappen te maken heb je gereedschap nodig. Maar ja, als er geen gereedschap is, raak je verstrikt in de vicieuze cirkel van het niet kunnen. Met nagels en tanden maakten de toenmalige aardbewoners een beginnetje. Toen er eenmaal gereedschappen waren, kon er in een keer van alles. Dat is de basis voor het hedendaagse ongebreidelde kunnen. We denken dat we het aan onszelf te danken hebben, maar geloof me, het beginnetje kostte het meeste moeite.

Vaak denkt men dat mijn werk gebaseerd is op intelligent design. Zoals bekend behelst intelligent design de opvatting dat de evolutie kan worden verklaard als het werk van een intelligente, eventueel bovennatuurlijke ontwerper, een soort God. De suggestie is dat ik de schepper ben van mijn nieuwe natuur, een soort god dus. Met deze vooronderstelling ben ik het grondig oneens. Dat zou een overschatting zijn van mijn intelligentie. Het zijn niet mijn ideeën, het zijn de ideeën van de buisjes. Mijn werk is als een evolutieproces waarin ik niet als een god fungeer, maar meer als slaaf die al die teleurstellingen moet verwerken en telkens opnieuw iets moet proberen.

Functie en schoonheid

Hoe kan het dan dat de beesten mooi worden? Ik denk dat dat komt omdat het beest niet in één keer gemaakt is. Het is het resultaat van een proces. Het neemt een zodanige vorm aan dat het werkt; form follows function. Dat is een citaat van Louis Sullivan, de grondlegger van het functionalisme in de bouwkunst. Bij het ontwerp vertrekt men vanuit de functie van het gebouw, de vorm volgt dan vanzelf. En ook de schoonheid. Dat geldt niet alleen voor gebouwen. Naar mijn idee is ook de vorm van dieren ontstaan vanuit de functie.

Dat is de reden dat de echte dieren zo wonderbaarlijk mooi zijn. Het is moeilijk om een dier te noemen dat niet mooi is. Zelfs een spin, een krokodil zijn visueel fascinerend. Je leest aan hun vorm de miljoenen jaren van ontwikkeling af. Het is wat wij als een ongekunstelde, natuurlijke vorm ervaren. Geen opgelegde schoonheid, maar een schoonheid van binnenuit. Het ziet er niet naar uit dat er een schepper bestaat die voor ons mooie beesten gemaakt heeft. Waarom zou hij dat doen?

Rudy Kousbroek kon tekeergaan tegen religie en intelligent design. Ook had hij een grondige hekel aan overdadige frutsels bij gebruiksvoorwerpen. Volgens mij is er een verwantschap tussen deze twee neigingen. Het is de afkeer van het onechte, het opgesmukte, het door de mens vertroebelde. Ik herinner mij een stukje van Kousbroek over de lelijke eend, de Citroën 2CV. De lelijke eend zoals hij oorspronkelijk ontworpen werd in 1948, was puur ontstaan uit functie. Dat was mooi. Daarna werden er allerlei tierelantijnen aan toegevoegd om hem mooier te maken. Dat had een averechts effect.

Rijden en lopen

Strandbeesten leven op het strand en daar blijkt men zich met poten efficiënter voort te bewegen dan met wielen. Wielen moeten zich een weg door het zand banen waardoor ze relatief meer weerstand ondervinden. Maar het voordeel van wielen is dat ze niet hobbelen. Hobbelen kost namelijk energie. Uiteindelijk heb ik daarom voor de strandbeesten poten ontwikkeld die niet hobbelen.

In het midden van elk strandbeest zit een soort ruggengraat. Het merkwaardige van deze ruggengraat is dat hij rond kan draaien. In het mechaniek wordt de rondgaande beweging van de krukas via stangetjes omgezet in een loopbeweging die getekend wordt door een potloodje. Zodra het potlood de grond raakt beschrijft hij een rechte lijn. Dat wil zeggen dat het beest ook een rechte lijn beschrijft: hij blijft op dezelfde hoogte tijdens het wandelen. Dat is niet gewoon. Normaal hobbel je altijd een beetje tijdens het lopen. Je kunt het lopen van een strandbeest vergelijken met het rijden van een wiel. Het blijft op dezelfde hoogte. Strandbeesten lopen zoals een auto rijdt. Zij doen dit dankzij de vorm van de curve met de platte onderkant.

De loopcurve is sterk afhankelijk van de lengtes van de stangetjes tussen de ruggengraat en het potloodje. Bij een andere verhouding krijg je een totaal andere curve. Toen ik hiermee begon, wist ik natuurlijk niet welke verhouding ik nodig had. En daarom heb ik in 1990 een computerprogramma geschreven in een Atari-computer, die de curve genereert bij een gegeven verhouding van lengtes van stangetjes. Als de computer alle mogelijkheden moet langslopen, zou hij honderdduizend jaar aan moeten blijven staan. Vandaar dat ik mijn toevlucht moest nemen tot een zeer oud principe. Het principe van evolutie. Daarin wordt weliswaar niet het meest optimale resultaat bereikt, maar je komt er snel. Om de evolutie in een computer te laten plaatsvinden, schrijf je een zogenaamd genetisch algoritme. Dat is niet moeilijk. Echt niet. Het werkt als volgt.

In de computer werden 1500 poten geschapen met stangetjes van willekeurige lengte. Je krijgt dan ook 1500 verschillende curves, die de computer beoordeelt op de mate waarin zij de ideale loopcurve benaderden. De honderd beste werden geselecteerd. Zij mochten blijven leven, de andere poten sterven af. De levende poten mogen zich vervolgens voortplanten. Van hen werden de stangetjes gekopieerd en opnieuw aan elkaar gezet tot 1500 combinaties. Die werden weer getest op gelijkenis met de ideale curve. Zo volgden de generaties elkaar op, maandenlang stond de computer te draaien. Uiteindelijk leverde dat dertien getallen op die de ideale lengte van de benodigde stangen aangeven. Het resultaat was de ideale poot voor het strandbeest om zich door wisselende omstandigheden op het strand voort te bewegen.

Rudy had het in zijn gedicht over elf getallen. Dat waren in eerste instantie ook elf getallen. Maar ik had mij verteld. Ik had er twee over het hoofd gezien.

Dieren verplaatsen zich middels poten. Neem het schaap. Het is goed dat een schaap poten heeft, anders zou er een armzalig bolletje wol in de wei liggen. Het gras om het schaap zou spoedig kaalgevreten zijn. Nee, het verplaatsen is voor hem een must. Daarom is het goed dat een schaap poten heeft.

Voor een wolf ligt het anders. Voor een wolf is een schaap zoiets als een plant. Een plant moet stilstaan, anders kun je hem niet opeten. Daarom heeft een wolf heel snelle poten waardoor het schaap lijkt stil te staan. Niet alleen poten, maar heel snelle poten zijn een must voor de wolf. Een schaap verplaatst zich sneller dan een plant en een wolf loopt sneller dan een schaap. Maar ze verplaatsen zich alle twee. Hiermee wil ik aangeven dat verplaatsen over het algemeen een must is om te overleven.

Voor het verplaatsen is ook spierkracht noodzakelijk. Het begrip spieren dient ruim opgevat te worden. Een spier is een voorwerp dat op commando langer of korter wordt. De spieren in onze armen worden korter op commando. Het zijn trekspieren. Ze trekken het bot op zodat we iets op kunnen tillen. Er bestaan evenwel ook duwspieren. Die worden langer op commando. Kijk naar de spieren van een graafmachine. De arm van een graafmachine wordt omgeduwd door hydraulische cilinders. Dat zijn ook spieren. Dergelijke spieren zitten ook in de motor van een auto. Het stelsel van zuigers en cilinders in de motor wordt langer op commando van het vonkje in de bougie.

Een plant moet stilstaan, anders kan je hem niet opeten

Verder heeft zowel de auto als het dier iets om zich mee tegen het aardoppervlak af te zetten. De auto heeft rubberbanden, dieren hebben eelt en hoeven onder hun voeten. Dieren ademen door de neus, auto’s halen adem door de carburateur. Deze universele anatomie is het gevolg van de energie die geleverd moet worden voor het verplaatsen.

De mechanica van het been is niet ingewikkeld. Tijdens het lopen bestaat zijn bezigheid uit het dragen van het lichaam. Dat gebeurt niet continu. Er zijn momenten dat het been wordt meegesleept om de volgende stap te zetten. Het been is een werktuig dat je mee moet nemen. Daarom zit het vast aan het lichaam. Het been moet dik genoeg zijn om de last te kunnen dragen, maar dun genoeg om meegesleept te kunnen worden. Dat optimum is via een eindeloze hoeveelheid mutaties ontstaan. Daarom zijn onze benen zo dik als ze zijn. Precies de goeie dikte om lekker te kunnen lopen.

Aan het been zit de voet voor het contact met de aarde. Miljoenen jaren heeft de voet het contact met de aarde gezocht. Tegenwoordig dreigt de voet zijn oorspronkelijke functie te verliezen. Vandaag de dag zoekt de voet veelal contact met het gaspedaal. Dat was vroeger wel anders. Iedereen moest gewoon lopen. Heen en terug, weer heen en weer terug. Naar de schuur, naar Amsterdam, naar Rome, alles met de benenwagen. Maar zelfs in die tijd, zo ontzettend lang geleden, had de mens al de neiging zijn zaakjes door anderen te laten opknappen. Dat heeft geleid tot het rijpaard. Het paard is zover ik weet de eerste vorm van bekrachtiging. Zoals de stuurbekrachtiging het stuur bekrachtigt en de rembekrachtiging de rem, zo bekrachtigt het paard onze benen. De paardenbenen volgen weliswaar niet letterlijk onze beenbewegingen, maar ik heb ooit gehoord dat de berijder van een paard wel degelijk het loopritme aangeeft. Hij doet dat met zijn zit. Hij beweegt de heupen in een ritme waardoor het beest weet welk tempo aangehouden dient te worden. Daarmee ligt ook de snelheid vast, waarmee de ruiter zijn traject of reis wenst af te leggen.

Wij gebruiken het paard als een stoel die beweegt. Zo ook de auto. Een auto is niets anders dan een ingewikkelde stoel. Alles wat om die stoel heen geconstrueerd is, heeft als doel ons ergens naartoe te brengen.

De voortplanting van strandbeesten

Als laatste wil ik nog iets kwijt over voortplanting. Zwangerschap wordt wel de gezonde ziekte genoemd. Terecht natuurlijk, er wordt nieuw leven gemaakt en wat is nu gezonder dan nieuw leven. Om dezelfde reden zou men de dood een ongezonde ziekte kunnen noemen. Het dode lichaam is niet meer in staat om zichzelf voort te planten. De dood is daarom vooral een voortplantingsaandoening. Ongeneeslijk ook. Toch zijn dode lichamen ergens goed voor. Ik verklaar mij nader. Je moet het levend lichaam zien als een transformator: via onze mond nemen we voedsel en vocht op. Na transformatie verlaten deze stoffen zoals we allemaal weten ons lichaam als urine, ontlasting, zweet, haar, nagels en talg.

Bij het opsommen van vormen van uitscheiding wordt over het algemeen één belangrijke vorm vergeten: de uitscheiding van nageslacht. We zien over het hoofd dat ons nageslacht is gemaakt van voedsel. Gedurende de zwangerschap wordt het voedsel, dat in de mond wordt vermalen tot moleculen, in de buik van de vrouw op knappe wijze opnieuw aan elkaar gezet in de vorm van een baby’tje. Baby’s zijn gemaakt van dat wat de mond van de vrouw inging. Dat voedsel is weer gemaakt van andere soorten van leven. Het bestaat uit lijken, afkomstig uit het planten- en dierenrijk. Dode lichamen worden gebruikt voor nieuw leven. Voortplanten komt neer op het reanimeren van lijken. Het vrouwenlichaam is een bijzonder lichaam. Het sloopt lijken en maakt er nieuw leven van.

Je verwacht het niet, maar ook strandbeesten planten zich heden ten dage voort. Dat doen ze al een aantal jaar. Het geheim van deze voortplanting wordt gevormd door de dertien getallen: de genetische code van de strandbeesten. Lang geleden heb ik die op mijn website geplaatst. Sindsdien zwerven ze door de wereld. Vervolgens worden ze weer gematerialiseerd. Er zijn honderden studenten over de hele wereld die zich bezighouden met het bouwen van strandbeesten, in hout, in aluminium, bamboe. Ze gebruiken daarbij de dertien getallen. Die getallen moeten worden gezien als een soort virus. Zit het virus eenmaal in de hersenen van een student, dan kan hij of zij niets anders doen dan strandbeesten maken. Een ander symptoom van de strandbeestenziekte is de illusie dat het leuk is om ze te maken. De studenten hebben het gevoel dat ze er plezier in hebben. In werkelijkheid zijn ze een prooi. Ze worden gebruikt voor de voortplanting van de strandbeesten. Al jarenlang ontstaan in alle hoeken en gaten van deze aarde strandbeesten. Die overleven niet zozeer op het strand maar hebben een nieuwe habitat gevonden: de studentenkamer. Ze leven op boekenplanken, veilig omgeven door vier muren, die de wind tegenhouden. Dit gebeurt allemaal achter mijn rug om, ik speel hier geen actieve rol in.

Nu zou je kunnen denken: dit is geen echte voortplanting. De beesten worden immers gemaakt door mensenhanden. Dat is waar. Maar bekijk het voor de verandering eens van uit het perspectief van een strandbeest. Hij ziet mensen als willoze hopen opeengestapelde eiwitten. Die blijken handig te zijn voor de voortplanting. De strandbeesten bevruchten ons met het virus en dan komt er een strandbeestje uit, zoals een baby’tje uit een zwangere vrouw. De beesten weten niet hoe het werkt, maar het werkt. Dat maakt ook niet veel uit. Wij weten ook niet precies hoe een baby in elkaar gezet wordt.

We moeten tot de conclusie komen dat we in een heel bijzonder tijdsgewricht zijn geboren. Een tijdsgewricht waarin niet alleen levende dingen zich voortplanten, maar ook ogenschijnlijk dode voorwerpen, zoals strandbeesten. Ze doen dit in een landschap van bezwangerde stapels eiwitten.

Ook de auto is zo’n ogenschijnlijk dood voorwerp dat zich voortplant. Auto’s gebruiken onze lichamen als voedingsbodem. Vijf-deursauto’s gedijen beter binnen de stapels van eiwit dan andere. Er heeft een ware evolutie plaatsgevonden. We denken dat we de auto’s hebben gedomesticeerd. Maar geloof me: auto’s gebruiken ons. Het zijn roofdieren. Ze vreten ons op. Het zijn wolven in schaapskleren. Tijgers, slangen, we kunnen ze aan. Maar met de auto ligt dat een stuk gecompliceerder. Millennialang beheerste de homo sapiens de wereld. Iedereen was bang voor ons. Alle grote soorten verdwenen zodra de mens verscheen. Daar lijkt nu een eind aan te komen.

Rudy Kousbroek verliet deze planeet in 2010, ons achterlatend in een landschap waarin een nieuwe natuur aan het ontstaan is. Dode voorwerpen planten zich voort en niet in geringe mate. Niet alleen auto’s, ook computers, papieren zakdoekjes, petflessen, alle industriële producten gedijen goed op de willoze voedingsbodem van de mensheid. Er verschijnen steeds meer identieke voorwerpen. Nu is er de smartphone. Over een jaar is er weer iets nieuws. Zo gaat dat in de evolutie. Wat zich vermenigvuldigt bestaat. De biodiversiteit van de nieuwe natuur neemt explosief toe en verdringt daarmee de oude biodiversiteit. Het dieren- en plantenrijk raakt zo uitgedund dat alleen dieren en planten overblijven die nodig zijn voor onze levensbehoeften. Op sommige vlakken doen zij zich voor als de oude natuur; er zitten parasieten onder, roofdieren die ons verzwelgen. Met sommige soorten kunnen we in symbiose leven.

Een ding is zeker: die oude natuur komt niet meer terug. Voor ons niet zo leuk natuurlijk. We zijn gewend om door het bos te wandelen en ervan te genieten. Maar ik heb het gevoel dat toekomstige generaties geen moeite zullen hebben met de nieuwe natuur. Ze passen zich aan. Ik geloof in het irrationele optimisme van de mens. Het nieuwe oerwoud met kunstmatige beesten zal voor hen een nieuwe bron van inspiratie zijn. Er zullen rampen plaatsvinden. Het zij zo. Rampen zijn er altijd geweest. Onze generatie is geen rampen gewend. Rudy heeft de oorlog tenminste nog meegemaakt. Hij leefde in een moeilijke tijd. Ook na de oorlog. Met weemoed lees ik zijn verhalen over kostschool. Naar zijn zeggen werd hij gefolterd door de gedachte dat zijn ouders hem niet meer zouden herkennen, nadat ze hem maandenlang niet gezien hadden. Ook dat ze een andere taal zouden spreken die hij niet zou verstaan. Ik zie het voor me, een jongetje op kostschool, geteisterd door wrede gedachten.

Animaris Sabulosa, ’t Stille Strand, 1994

Theo Jansen

De Kousbroeklezing kwam mede tot stand dankzij een bijdrage van het Nederlands Letterenfonds.