Mensen die ruimte innemen weten wat ze willen en wat ze nodig hebben. In de trein gaan ze wijd zitten en als je ze een vraag stelt, nemen ze de tijd bij het geven van antwoord. Het is prettig met ze samenleven, omdat hun uitspraken en bewegingen geen dubbele bodem hebben. Nee is nee, ja is ja, leuk is leuk.

Mensen die geen ruimte innemen, voegen zich naar wat (ze denken dat) de ander nodig heeft. Ze lijken zich voortdurend te transformeren, omdat ze zich aanpassen aan de ander. Soms weten ze alleen dat ze iets niet willen, maar niet wat ze dan wel willen. Ze bestaan via de blik van de ander. Het blijft stil als ze naar zichzelf luisteren.

Het is ook prettig met ze samenleven , want ze doen er alles aan om je op je gemak te stellen. Totdat ze zich verdrukt voelen. Dat onvermijdelijke moment van ‘te veel’ of ‘te weinig’ ziet niemand aankomen. Er klapt iets om vanbinnen. Dan verdwijnen ze uit je leven, voor een tijdje of voor altijd, vol onuitgesproken verwijten naar jou of naar zichzelf of allebei.

In het werk van mijn nieuwe lievelingsschrijver, de Zwitserse Fleur Jaeggy, zijn de twee soorten tot in het extreme uitgetekend, zonder tussen- en mengvormen. Ik vermoed dat Jaeggy zelf slecht is in ruimte innemen, want haar romans zijn meestal maar rond de honderd pagina’s. Haar proza daarentegen is doornig en eigenzinnig, ik herken daarin het verlangen om van het eerste soort te zijn, om niemand te hoeven behagen. De schrijver geeft weinig hulpmiddelen, haar alinea’s springen halverwege soms ineens jaren terug of vooruit en dan moet je je als lezer maar zien te redden.

Ik had nog nooit van Fleur Jaeggy gehoord, totdat uitgeverij Koppernik onlangs twee nieuwe vertalingen publiceerde van al wat oudere boeken, de roman SS Proleterka en de verhalenbundel Ik ben de broer van XX. Twee intens vreemde werken, ijskoud en toch zinderend. Ik besloot dat ik alles van deze vrouw wilde lezen en bestelde antiquarisch twee eerdere in het Nederlands vertaalde boeken, de roman De gelukzalige jaren van tucht uit 1990en de verhalenbundel De angst voor de hemel uit 1996, beide verschenen bij Meulenhoff.

Steeds stuit ik op personages die ofwel extreem vrij in hun handelingen zijn en geen schaamte kennen voor zichzelf, ofwel zichzelf het liefst opofferen en hun geluk ontlenen aan het welzijn van de ander. Aan de ene kant het volledig vrije meisje Frédérique in De gelukzalige jaren van tucht, die met de luide galgenlach. Aan de andere kant de man in SS Proleterka die zichzelf door het hoofd schiet op het moment dat de kerkklok het uur slaat, opdat niemand het zal horen.

In haar dagboeken noemde Susan Sontag het ‘X’: ‘the sense of being bound, coerced by another person. But you can’t free yourself, you want the other person to free you. Hence the bitchiness of the X-person in a long-term relationship, though in brief it manifests itself in warmth + agreeableness.’ Zij was zelf een duidelijk geval van X, eerst lief, dan vijandig. Want het is natuurlijk altijd de schuld van de ander dat zij zich niet vrij voelt.

Ik weet niet waarom ze haar persoonlijkheid X noemde, maar het is treffend. Dat lettertje dat zelf geen waarde vertegenwoordigt, symbool van de variabele. X is niets, en daarmee alles.

‘De broer van XX’ uit het gelijknamige verhaal van Fleur Jaeggy bestaat alleen via zijn uitbundige zus, door wie hij geobsedeerd is. Hij geeft zichzelf geen naam. Zijn hele bestaan is een afgeleide van haar. Hij geeft haar uiteindelijk de schuld van zijn mislukkingen.

Bij Jaeggy zijn X-mensen even vaak mannen als vrouwen. En toch denk ik dat X vaker een gevolg is van het gebrek aan ruimte dat vrouwen in de wereld krijgen toebedeeld. Chromosoom XX. Jaeggy’s personages komen tenslotte uit haar eigen hoofd.

Susan Sontags biograaf Benjamin Moser zei laatst tegen The Guardian dat Sontag mogelijk de werkelijke auteur was van het boek waar haar ex-man Philip Rieff zo beroemd mee werd. Om de voogdij over haar kind te mogen behouden deed ze afstand van erkenning, opperde Moser.

Vrouwen voorzien en maken mogelijk, mannen maken en creëren. Die orde zit niet zozeer in onze genen, meen ik, maar wel in de wereld. Ik ben ermee opgevoed. Mijn moeder zegt elk gesprek wel een keer: ‘Maar nu heb ik het al veel te lang over mezelf,’ om daarna naar mij door te vragen, of op te staan om pantoffels voor me te zoeken.

Sheila Heti schrijft in haar recente boek Motherhood:’We [women] do not stretch out in time, languidly, but allot ourselves the smallest parcels of time in which to exist, miserly. We let everyone crowd us. We are miserly with ourselves when it comes to space and time.’

Motherhood is een egodocument, waarin de schrijver onderzoekt of ze een kind wil. Ze verlangt niet naar het moederschap, maar het lijkt alsof ze zelf geen goede argumenten kan bedenken om het af te mogen wijzen. Ze heeft een relatie, een huis, een succesvolle carrière.

Moederschap, volgens Heti, is een sublimatie (in de psychoanalytische zin) van het onvermogen ruimte op te eisen, en daarom een beetje verdacht. ‘Having a child solves the impulse to give oneself nothing. It makes that impulse a virtue.’ Moederschap betekent liefde krijgen omdát je een X-persoon bent. Heti wil leren om zo veel mogelijk ruimte in te nemen, zich loom uit te strekken en rond te slenteren zonder doel, niemands gunst te winnen, niemand te behagen. Het liefste cadeau aan de wereld is een kind, schrijft ze. Maar ik wil niet lief zijn.

Ik vond Motherhood een weerbarstig boek, veel te dik, irritant soms, misschien omdat Heti zo’n gezellig, bevoorrecht leven heeft en toch voortdurend verdrietig is. Uiteindelijk voelde ik vooral bewondering. Omdat ze zo open en eerlijk is, ook – of juist – over banaal leed, waarmee ze het risico loopt dat iemand zich eraan stoort. Sontag was zelfs in haar dagboeken versluierend. Tegenover zichzelf probeerde ze een imaginair ander te behagen, bijna elke zin is interessant.

Fictie schrijven is een vorm van sublimatie voor mensen die geen ruimte in kunnen nemen. Romanciers: we let everyone crowd us. Als je zelf geen ruimte in kunt nemen, dan maar via iemand anders. Ik weet niet of ze het doorheeft, maar Heti heeft zich ondertussen al loom uitgestrekt.

Persis Bekkering (1987) debuteerde in 2018 met de roman Een heldenleven, die werd genomineerd voor de ANV Debutantenprijs. Ze schrijft essays, columns en literaire kritieken voor onder meer NRC Handelsblad, De Gids en Mister Motley. Haar tweede roman Exces wordt in het voorjaar van 2021 verwacht.

Meer van deze auteur