‘The good, the bad, the hurt – all of this goes, too…’
– Irma Thomas, ‘Wish Someone Would Care’

Bij ons thuis ging het eigenlijk nooit over het kwaad. Wel (con gusto) over alle rotzakken, huichelaars, klootviolen en lijntrekkers van deze wereld, en (idem) over de zondes van fantasieloosheid, humorloosheid en agressief-kleinburgerlijke bekrompenheid, maar niet over goed-of-kwaad – niet in de abstracte of algemeen morele, laat staan theologische zin. Wanneer mijn ouders het woord ‘ethisch’ in de mond namen, veranderde die mond op slag in een ‘katholiek mondje’ (minzaam, misprijzend, schijnheilig), dat in al zijn vrome zelfingenomenheid niets liever doet dan ijdel oordelen. Als acteurs die hun vak verstaan ergens direct doorheen kijken, dan wel door enig vals vertoon van morele superioriteit. Maar ook de oorlog speelde een rol: omdat er toen, in het vuur van hun ervaringen, een maatstaf is gesmeed die het reduceren van goed-en-kwaad tot benepen kwesties van ‘fatsoen’ tot gotspe verklaarde. En dat het er, als het er werkelijk op aankomt, vooral om gaat het juiste te doen – voorbij wat misschien nog maar even tevoren gold als goed of kwaad: the right thing.

Geen wonder dat ik me tijdens mijn filosofiestudie volstrekt niet thuis voelde bij het vak ‘ethiek’, met zijn steriele taalanalytische benadering van (dorre lippen) ‘uitspraken over goed en kwaad’ – waar een zwaar schijterig en repressief element in verborgen zat, dat mij laaiend opstandig maakte. Dan liever de lucht in met de levendige psychopathologie van het klassieke beeld van Het Kwaad: de uitzinnige machts- en horrorfantasiëen, de ressentimenten, angsten en wraakgevoelens die het tegelijk voedt en bevredigt, het verleidelijke appèl dat het op onze schaduwkanten doet om uit de knellende band van ons brave zelf te springen. Pure morele pornografie soms, maar niet het naakte kwaad.

Natuurlijk, ik weet het: ‘het willens en wetens pijn laten lijden van andere levende wezens’. De grenzeloze vindingrijkheid die de mens op dit gebied aan de dag heeft gelegd. Dat zou ook mijn eerste reactie zijn op de vraag naar het kwaad, only human after all. En yes, ik ken ze, de namen van de monsters die de geschiedenis heeft gebaard, ik ken hun namen en hun daden. Maar die hadden allemaal hun redenen, hoe gestoord ook, en zijn daarmee eerder het instrument en verlengstuk van zoiets als het kwaad dan het zuivere kwaad zelf, want dat zit, als dikke adder onder het gras, weer ónder en achter al die redenen verborgen: in het even onmenselijke als goddeloze moment dat de wil tot tenietdoen van al wat is – puur omdat het is – gezichtsloos, koud en absoluut is geworden. Dat is, om met Joseph Conrad te spreken, waar zich – (klinkt als gerochel) ‘the horror, the horror!’ – de ‘heart of darkness’ bevindt.

‘Het kwaad!’ ik roep het nog één keer hardop in het donker, en wacht af, maar er komt niets terug, geen echo, geen antwoord, niks – en misschien zit ’m daarin wel de gemeenste kneep van het kwade: in het hart dat niet meer reageert op wat het op zich af krijgt.

Roel Bentz van den Berg (1949) studeerde filosofie. Behalve schrijver was hij ook radiomaker bij het VPRO-programma De Avonden en medewerker van NRC Handelsblad. Van zijn hand verschenen meerdere essaybundels, waarvan Zapdansen (2005) de Jan Hanlo Essayprijs Groot kreeg. In 2016 verscheen zijn meest recente roman Het naderen van een brug. 

Meer van deze auteur