Planten zijn moeizame hoofdpersonen. Als ze last hebben van innerlijke conflicten, blijven die voor ons onopgemerkt, over al hun moeilijkheden zwijgen ze bescheiden. Hooguit laten ze hun blad wat eerder verkleuren en vallen, ze verschrompelen en sterven zonder hun stem te laten horen. En als ze dat wel doen, verstaan wij hen niet: de prettige geur van versgemaaid gras is in werkelijkheid een doordringende waarschuwing van onthoofde sprieten aan hun soortgenoten. Eenmaal maakte ik een foto van een boom die na een storm was omgevallen — bomen zijn planten die een radicale oplossing hebben gevonden voor een gebrek aan licht. De ontschorste stam was nog vochtig, het lichte hout vertoonde roze spikkeltjes. In close-up viel het hout niet te onderscheiden van een kwetsbare, menselijke huid. Maar zulke naaktheid is zelfzaam, want liever verbergen bomen zich achter hun ruwe schors. Alleen als we de moeite nemen naar hen op te kijken plaatsen ze onze eigen wereld in een groter perspectief.
De oudst bekende boom schopte het tot meer dan 4900 jaar. In de jaren zestig werd hij geveld door een wetenschapper die zijn jaarringen wilde tellen, al dan niet omdat het gereedschap van de man vastzat in het hout. Kijk je niet naar individuele bomen maar naar wortelsystemen, dan rekt de tijdlijn nog aanzienlijk verder uit. Het zwaarste organisme ter wereld is een kolonie ratelpopulieren die je, omdat de stammen genetisch identiek zijn, ook kunt omschrijven als een enkel wezen. De kolonie wordt de Trembling Giant of Trillende Reus genoemd en is vermoedelijk meer dan tachtigduizend jaar oud, maar als je dat niet weet zie je gewoon een bos. Moeilijk te geloven dat zoiets ouds zo onopvallend kan zijn, dat je eraan voorbij kunt lopen zonder het op te merken.
We denken over de toekomst op basis van onze herinneringen. We hebben geen andere bron om te voorspellen wat er komt dan dat wat al hier is, of wat hier is geweest. Maar omdat onze blik nooit neutraal is, lijden ook onze toekomstvoorspellingen onder vertekeningen. We merken dat doodgewone bos niet op, want onze aandacht wordt getrokken door grote, aantrekkelijk glimmende technologische beloftes. Dus zien we datgene over het hoofd wat al eeuwen onopvallend zijn werk doet, hoewel juist dat een grote kans heeft daar nog lang mee door te gaan. In het type fictie dat we doorgaans als realistisch beschrijven, blijven planten grotendeels onopgemerkt, zoals overigens het merendeel van de fysieke wereld, die het überhaupt mogelijk maakt om personages in een kamer met elkaar te laten ruziën of te doen peinzen over hun eigen zielenroerselen. Maar juist in sciencefiction, een genre dat toch vaak geassocieerd wordt met ontworteling, met glanzende ruimteschepen in een eindeloos donker heelal, treden planten wel degelijk op. Daar zijn ze ons spiegelbeeld of onze tegenspeler, komen we in de problemen door hun aan- of juist hun afwezigheid, daar groeien ze uit tot monsters.
Een basistekst in het genre van de moorddadige planten is ‘The Flowering of the Strange Orchid’, een kort verhaal van H.G. Wells, een van de grondleggers van de sciencefiction. Het verscheen in 1894 en zoals de titel verraadt is de hoofdrol weggelegd voor een orchidee. De aanschaf van zo’n bloem beschrijft Wells als altijd een soort gok — het heeft a certain speculative flavour. Daarbij doelt hij niet op de bloemen zoals we die nu kennen, die in grote aantallen voor enkele euro’s open en bloot bij de supermarkten worden aangeboden. Nee, hij denkt aan de bruine, vaak wat verschrompelde en onooglijke wortelstokken, die in een ver oerwoud zijn opgegraven om in Londen bij veiling te worden verkocht. Wat de bieder precies koopt is onzeker: het is de káns op een prachtige exotische bloem, de mógelijkheid van een ontspruiten in schoonheid. Zoals, misschien, ook nu nog iedereen die een bloembol of plantenzaadjes of zelfs een jonge boom plant, investeert in een onzeker toekomstig ontvouwen.

Het is de moeite waard om langer stil te staan bij de orchidee die Wells opvoert, bij de ingewikkelde relatie tussen bloem en mens, in dit geval de orchideeënverzamelaar Winter-Wedderburn. Winter-Wedderburn is vrijgezel, verlegen en eenzaam, niet arm en ook niet rijk en bovenal bijzonder voorzichtig; de speculative flavour trekt hem aan omdat in de rest van zijn leven opwinding vrijwel geheel ontbreekt. Hij had, schrijft Wells, munten of postzegels kunnen verzamelen, maar in plaats daarvan heeft hij een kleine maar ambitieuze broeikas waarin hij orchideeën kweekt. Dat klinkt voor ons misschien als niet de meest doorsnee hobby, maar in de tijd van Wells — en Winter-Wedderburn — zijn veel burgers in de ban van de orchidee; er is sprake van een heus orchidelirium.
De eerste exotische orchidee bereikt Groot-Brittannië in 1731. Vanaf het begin van de negentiende eeuw worden expedities ondersteund door de dan net opgerichte Royal Horticultural Society of London en de Kew Royal Botanic Gardens. Botanisten zoeken bijzondere planten om mee te nemen en waar mogelijk te vermeerderen. Commerciële kwekerijen volgen dit voorbeeld en al snel ligt het verzamelen en verzorgen van orchideeën binnen bereik van de middenklasse, van mensen zoals Winter-Wedderburn. Er verschijnen tijdschriften die geheel aan tuinieren gewijd zijn. Dit is de tijd waarin amateurtuiniers ook wetenschappers zijn, een tijd waarin die wetenschap nog sterk op amateurs leunt. De orchideeën die Winter-Wedderburn aanschaft zijn opgegraven door een zekere Batten, die een aanzienlijk opwindender leven heeft geleid dan onze brave hoofdpersoon. Batten is tweemaal getrouwd en eenmaal gescheiden, is beschoten met giftige pijlen, heeft een man gedood en diverse malen malaria overleefd, tot hij uiteindelijk in een moeras toch bezweek aan malaria nadat bloedzuigers zijn machteloze lichaam leeg hadden gezogen — misschien wel, zegt Winter-Wedderburn verlekkerd, toen hij op zoek was naar juist deze bloem. Zijn huishoudster is aanmerkelijk minder gecharmeerd van het idee dat Battens lijk wellicht op net deze wortelstokken heeft gelegen, dezelfde wortelstokken die ze nu op de door haar keurig gedekte eettafel ziet liggen.
Al dan niet tussen de regels door lees je hier natuurlijk over een bij uitstek koloniaal project. De inheemse bevolking werd zonder aarzeling misbruikt om de planten te verzamelen en ook bij de grootschaligheid van de verzamelwoede plaatste men geen vraagtekens. Een verzamelaar beschrijft hoe hij natives in de Andes zo’n vierduizend bomen laat omhakken om tienduizend planten te verzamelen en vervolgens door te trekken naar een plek die nog niet is uitgeput. In een andere beschrijving worden de orchideeën verzameld tussen de schedels en botten van een inheemse begraafplaats. Maar terwijl zulk grensoverschrijdend gedrag direct verbonden is met een illusie waarin de bemiddelde Britse witte man en koloniaal heerser als het onbetwiste middelpunt van alles optreedt, raakt de orchidee ook aan een andere, complexere grensoverschrijding. Want wat is dit precies voor een wezen? De fascinatie voor orchideeën heeft alles te maken met hun ondoorgrondelijkheid. Winter-Wedderburns huishoudster kijkt met afgrijzen naar de wortels die hij heeft meegebracht. Ze ziet er een spin in die zich dood houdt en later, als het Winter-Wedderburn gelukt is om de plant op te kweken, vingers die uit de aarde steken om haar vast te grijpen en die haar in haar dromen achtervolgen. En ze is niet de enige die geneigd is om orchideeën in het dierenrijk te plaatsen. Want anders dan de eeuwenoude bomen waarmee ik dit essay begon, trekken exotische orchideeën wel degelijk de aandacht: de bizarre vorm van de bloemen fascineert verzamelaars. In de bloemen zien ze gezichten die naar hen terugkijken. De kunstige manier waarop de tekening van de bloembladeren insecten imiteert doet hen zelfs een ‘menselijke intelligentie’ vermoeden. Die intelligentie intrigeert ook Charles Darwin, die de relatie tussen orchideeën en insecten onderzoekt in On the various contrivances by which British and foreign orchids are fertilised by insects (1862). Het woord ‘contrivance’ verwijst naar iets wat kunstig gecreëerd is om een bepaald doel te bereiken en daarmee kent ook Darwin aan de orchidee handigheid en doelgerichtheid toe. Ja, hij klaagt in brieven zelfs dat de orchidee hem heeft verleid tot het schrijven van dit boek en die typering van de orchidee als al dan niet exotische verleidster zal nog vaker opduiken. Darwin is mede zo geïnteresseerd in botanie omdat hij wil laten zien dat de kloof tussen planten en dieren niet zo groot is als doorgaans wordt gedacht, wat een gezamenlijke evolutionaire oorsprong waarschijnlijker maakt. Daarvoor is het belangrijk om te bewijzen dat niet alleen dieren maar ook planten zich bewegen, dat ze hun omgeving kunnen waarnemen en over een zekere intelligentie beschikken. Met het bereiken van die doelen komt hij een heel eind, maar op het gebied van orchideeën blijft Darwin achter met een aantal puzzels die hij niet kan oplossen. Hoe kan het dat er orchideeën bestaan zonder nectar, waarom imiteren ze insecten en wat is toch de reden dat sommige orchideeën steeds opnieuw door bijen worden aangevallen? Darwin schrijft vol bewondering over planten en hun strategieën, maar de verklaring dat sommige orchideeën insecten voor hun karretje weten te spannen met uitsluitend bedrog, dus zonder de beloning van nectar, komt hem ongeloofwaardig voor. Wie dat gelooft heeft wel een erg lage dunk van de instinctieve kennis die insecten bezitten.

We laten Darwin met deze vragen achter en gaan terug naar Winter-Wedderburn, die zijn orchidee inmiddels heeft opgekweekt. Op dit moment spreekt hij met zijn huishoudster over Darwin, die heeft laten zien dat sommige orchideeën zo gevormd zijn dat motten hun stuifmeel opdoen en verder verspreiden, terwijl de voortplanting van sommige andere soorten nog altijd een raadsel is. Ja, misschien is Winter-Wedderburns eigen bloem wel zo’n raadsel, en als dat het geval is zal hij haar grondig bestuderen. Hij heeft er al vaak aan gedacht om onderzoek te doen zoals Darwin deed, maar steeds ontbrak hem de tijd of kwam er iets tussen. De bladeren van de orchidee staan op het punt van uitkomen — wil de huishoudster misschien mee om de plant te bewonderen? Dat wil ze niet. Ze had al een afkeer van de orchidee en van de hitte van de broeikas krijgt ze hoofdpijn.
Lang na de tijd van Wells en Winter-Wedderburn zou het broeikaseffect een benaming worden voor een desastreuze menselijke klimaatverstoring. Maar in de negentiende eeuw — dezelfde tijd die nu vaak wordt beschouwd als het begin van het Antropoceen — is de broeikas juist een laboratorium voor experimenten met klimaatcontrole, een voorloper van de verwarmde en gekoelde huizen zoals we die nu kennen. Kassen bestonden al langer, maar niet eerder waren ze technisch zo ver ontwikkeld, niet eerder waren ze voor zoveel mensen beschikbaar. De kas is een plek waar je de tijd kunt stilzetten omdat seizoenen er irrelevant zijn, een plek waar plaats er niet meer toe doet, waar soorten tot bloei kunnen komen die in het gewone Engelse klimaat nooit zouden overleven. Wells is er niet van overtuigd dat dit een gunstige ontwikkeling is. In zijn latere roman The Time Machine — het allereerste boek waarin een tijdreis door middel van een machine ondernomen wordt — zal een voortdurend warm en zonnig klimaat leiden tot het ontstaan van een al te teergevoelige, snel vermoeide, ja, vegetatieve bovenklasse, die niet in staat is voor zichzelf te zorgen. Dat beeld van een gedegenereerde utopie valt niet los te zien van Darwins evolutieleer, die een ander perspectief op de geschiedenis gaf en daarmee ook op de toekomst. Het verleden is niet meer netjes geordend, gevormd door een almachtige God met een einddoel in gedachten. Het blijkt te bestaan uit een wirwar aan kansen en mogelijkheden, gebeurtenissen die ook heel anders hadden kunnen verlopen. Met zo’n verleden kan ook de toekomst niet meer geontroleerd zijn: een onveranderlijke utopie bestaat niet, een ideaal klimaat is niet statisch. Dus bejubelen artsen in Wells’ tijd weliswaar de gezondheidseffecten van specifieke nagebootste klimaten, maar vrezen ze ook dat hun patiënten zullen veranderen in kasplantjes, niet in staat om ook maar een kleine verandering van de weersomstandigheden te verdragen.
Geen wonder dat Winter-Wedderburn een scherp oog houdt op de temperatuur in zijn kleine, volle broeikas. Het stoomt er van de hitte. Zijn orchidee is prachtig tot bloei gekomen en ondanks de haast bedwelmende geur ziet hij direct dat dit een nieuwe soort moet zijn. Maar juist als hij een stap doet om de thermometer te bekijken, wordt alles wazig voor zijn ogen en komen de stenen op hem af. In de middag zal hij door zijn verontruste huishoudster worden gevonden, liggend tussen de heetwaterpijpen. De luchtwortels van de orchidee omklemmen hem als tentakels, het bloed druipt uit de plant wanneer de beste vrouw probeert om de arme Winter-Wedderburn te bevrijden. Het lukt haar nauwelijks. De geur van de bloem is zo overweldigend dat ze vreest dat ze zal flauwvallen. Totdat ze de deur opent en koele lucht binnenlaat. Dan krijgt ze een nog beter idee en slaat de ramen van de broeikas in, en dan duurt het niet lang meer voor ze Winter-Wedderburn bevrijd heeft. Hij heeft veel bloed verloren, maar alcohol doet hem goed en de volgende ochtend is hij tevreden over het avontuur dat hij heeft overleefd. De deur van de kas slaat open en dicht in de frisse wind, de vreemde orchidee is verschrompeld en al aan het rotten, en ook de rest van Winter-Wedderburns bloemen heeft het niet overleefd. Het ziekelijke parfum is uit de kas verdwenen.
Kort na het begin van de twintigste eeuw vinden verschillende mensen onafhankelijk van elkaar het antwoord op de vragen waar Darwin zo mee worstelde. De aanval van de bij op de orchidee was geen aanval, maar een poging om te paren met de bloem die succesvol een soortgenoot imiteerde. Wat Darwin zich niet kon voorstellen, blijkt niet alleen waar maar lijkt plotseling zelfs bijna vanzelfsprekend: de kennis van insecten is niet opgewassen tegen het bedrog van de orchidee. Als zo’n ontdekking plotseling door meer mensen tegelijk en onafhankelijk van elkaar gedaan wordt, suggereert dat dat er iets is veranderd in de culturele context, iets wat het voor meer mensen mogelijk maakt om nu wel te zien wat eerder niemand opmerkte. Darwin beïnvloedde H.G. Wells; de schrijver verwijst expliciet naar hem in ‘The Flowering of the Strange Orchid’. Maar omgekeerd werd het waarschijnlijk pas door de populariteit van verhalen als deze, waarin de orchidee optreedt als een sexy en gevaarlijke verleidster, mogelijk om Darwins eigen onbeantwoorde puzzels op te lossen. Om planten als glansrijke hoofdpersonen te zien. ¶

Wytske Versteeg (1983) schrijft romans en non-fictie. Haar werk is vertaald in acht talen en werd bekroond met onder meer de BNG Bank Literatuurprijs en de Frans Kellendonkprijs. Haar recentste roman Het gouden uur werd door zowel de Volkskrant als NRC gekozen als een van de beste boeken van 2022. In september verschijnt haar nieuwe non-fictieboek Waar, over de kunst van het (niet) weten.

Meer van deze auteur