Ruth van Beek

Neerkijkend als een vogel op westerse landschappen kan je je afvragen wat de mens bezield heeft: horror of amor vacui. Amor: liefde voor licht, lucht, ruimte. En grote, ruime woningen. Leegte met leegte errond. Horror: angst voor het onbepaalde, het niet-afgelijnde, benoemde, toegewezen stuk wereld. Elke vierkante centimeter is gemeten, beschreven, heeft een eigenaar, een natie, een functie. Van bovenaf lijkt het eenentwintigste-eeuwse landschap frenetiek ingevuld als een kleurboek. Zo belichaamt de homo suburbanus een moderne paradox: het koloniseren van de natuur vanuit het verlangen om er dichterbij te zijn. Bewoners hielden te veel van hun omgeving en iedereen wou een stukje, hun dierbaarste goed verslindend, zoals een Medea, uit liefde, wraak, pijn, of zoals een Kronos, uit angst, jaloezie.

Mensen bouwen ruime, lege woningen te midden van leegte om ze vervolgens weer zo vol mogelijk te krijgen. Walter Benjamin heeft beschreven hoe het negentiende-eeuwse burgerlijk interieur een hoogstpersoonlijk gecureerde droomwereld was, een opstapeling van spullen die de bewoners zogenaamd accuraat maar vooral flatterend moest weerspiegelen. Een woning als een artistiek portret. Het blijft een belangrijke reden voor eindeloze scrollsessies, slapeloze nachten, echtelijke conflicten, weekendse vertwijfelingen van de jonge middenklasse – verse kopers in welvarende contreien – over de juiste badkamertegel, over de juiste voeg tot aan de volgende tegel. Als een huis met alles wat erin zit van jou is, dan willen sommigen enkel het beste, het mooiste, wat bij hen het beste past. Als een tegel in jouw huis ligt, dan zegt die tegel iets over jou: dat je geen geld hebt om de tegel te vervangen, dat het je niet interesseert hoe die tegel eruitziet, of dat je juist die tegel verkiest boven alle andere. De tegel dwingt je om te beslissen hoe jij jezelf toont. Het is niet zomaar een ding, maar een fragiele mediator tussen horror en amor vacui.

Soms is spullen kopen zoals ‘dingen doen’: vullen uit angst voor leegte. Zoals weekendpaniek, wanneer alles wat moet in principe niet van tel is, dus enkel nog wat mag, wat kan, en het moeilijkste, wat jij wilt. Weekendpaniek: als de taken op zijn en je zelf aan zet bent, en verlangen zijn intrede moet doen. Een vorm van hoogtevrees, of dieptevrees, als dat verlangen zoek blijkt. Het verlangen is weg, enkel finaliteit wordt herkend, orgasme, of vertoon ervan, zonder verleiding, of lichaam, huid op huid, zweten.

Soms is spullen kopen een vorm van preutsheid: bedekken uit angst voor leegte. Interieurs vol nutteloze objecten, omdat ze anders ‘kaal’ zijn, ‘naakt’. Spullen als de blaadjes voor de geslachtsdelen van Adam en Eva, de kleren die bescherming en vertrouwen bieden, identiteit verlenen. Preutsheid als schaamte voor het gestripte, omdat wat eronder schuilt misschien onvolmaakt of zelfs leeg is. Angst voor onverhulde zinloosheid, of ‘zinledigheid’, zoals Renate Rubinstein het schrijft in het stuk ‘Horror vacui’. Ze noemt Maarten Biesheuvel, die ze op tv depressie ziet uitleggen. Depressie kan aan horror vacui liggen, stelt Biesheuvel, ‘angst voor de zinledigheid’, in zijn geval ingegeven door een verloren God. Het idee blijft de komende dagen hangen bij Rubinstein: ‘Want ik heb er last van en vind het een mooi woord voor waar ik last van heb, maar met de zinledigheid van mijn niet door God gegeven, beschermde of beoogde bestaan heeft het niet te maken. Ik heb last van de leegte van mijn nieuwe huis met zijn grote kamers en zijn patio, nu nog zo droevig, maar potentieel een lustoord.’ Enkel de hal is ‘knus’, stelt Rubinstein vast, want die heeft geen ramen, is beperkt in omvang en is door haar zus ingericht als een kamer, ‘met kunst en kussens’. Ze mist haar oude huis; ‘als een handschoen paste mij dat veel te nauwe huis’. Voor sommigen, zo stelt Rubinstein, is het huis van hun leven te groot, waardoor ze ervoor kiezen om eruit te stappen. Zij probeert eerst nog gordijnen, om de ‘glimmende, weerspiegelende, donkere ramen’ te bedekken.

Gordijnen kunnen belangrijker worden dan de ramen die ze afdekken. Volwassen worden betekent zoveel tijd en energie steken in de inkleding van het leven dat het onduidelijk wordt wat die inkleding omhult, wat de natuur is van de leegte eronder, erachter, ertussen. Anders dan toen leegte nog niet beangstigend was maar juist bevrijdend, vol beloftes, verlangens, de ruimte vulde; alles wat vast is aan de zijlijn. ‘Jeugd is een bedrieglijke aangelegenheid,’ schrijft Connie Palmen in De wetten. ‘In je jeugd lijkt het leven een tam dier dat zich aan je voeten uitstrekt en genoeg heeft aan wat armzalige strelingen om jou voor eeuwig trouw te blijven.’ Pas later besef je dat verlangens niet zullen volstaan; er is wel degelijk werk vereist, concreet en onaantrekkelijk. Zonder werk veranderen verlangens in dromen. ‘Als je zo nodig schrijver wilt zijn moet je boeken schrijven, daar komt het op neer.’ Het raam moet met regelmaat gelapt worden om af en toe een zicht te kunnen bieden.

Soms zijn de spullen waarmee we ons omringen als gordijnen, knullige, maar praktische en licht geruststellende pogingen om zinledigheid te verhelpen. Soms is een spul een sweater, ordinair mocht dat vinkje van Nike er niet zijn, in de eerste plaats een symbolisch bewijsstuk van de eigenaar of gebruiker. De cyclische eb en vloed aan verlangens die we voelen voor die sweater wordt grotendeels bepaald door het moeilijk vatbare maar onwaarschijnlijk krachtige fenomeen genaamd mode. Vaak combineren spullen beide categorieën. Maar soms, weliswaar zeldzaam, zijn spullen, of worden ze, hoe ordinair ook, ware betekenismachines. Ze bieden in stilte houvast, troost, schoonheid. Objecten hebben de haast magische eigenschap dat ze hun eigenaars kunnen overleven. Ze slaan tijd op zoals een lichaam dat niet kan. Ze beloven betekenis die je kunt maken of kopen, vasthouden, die ongecompliceerd is, in tegenstelling tot organische betekenismachines als seks, verhalen, kinderen, God.

Spullen, materieel en ruimtelijk, zijn niet de enige middelen die de mens gebruikt om leegte te trachten verlichten, maskeren, aanlengen. De ervaring van ‘zinledigheid’ uit zich niet enkel in de menselijke omgang met ‘lege’ ruimte, maar ook in die met ‘lege’ tijd. Er is het spel, de tijdverdrijvende en plezierige activiteit binnen zelf opgestelde regels. Crypto’s, kaarten, schaken. Pottenbakken, breien. Petanque, voetbal, tennis. Verder zijn er de pogingen die geleid hebben tot het schitterendste wat de mens heeft kunnen maken: de categorie van het sublieme, met onuitputtelijke aantrekkingskracht. Gerichte schitteringen die ons tijdelijk verblinden voor openingen waarvan we de bodem niet zien. Middelen die willen sluieren en ontsluieren tegelijk. ‘Onder iedere geliefde ligt het lege bed,’ schrijft Patricia de Martelaere, maar de geliefde was, al was het even, schitterend, allesomvattend, net zoals de nachtelijke roes, het muziekalbum, de warme huisgemaakte appelcrumble.

Recent zijn er opvallend veel boeken uitgebracht over nietsdoen, het belang van verveling en traagheid voor reflectie en verbeelding. Ze lijken eerder te pleiten voor de omarming van leegte in de tijd dan voor de opvulling ervan. Als antwoord zijn er evengoed tegenhangers gepubliceerd. How to Do Nothing van Jenny Odell naast Rusteloosheid van Ignaas Devisch. In de moderniteit wordt leegte in tijd paradoxaal genoeg als claustrofobisch ervaren. Leegte zou luchtledig zijn, je kunt er niet ademen. Leegte lijkt niet compatibel met beweging, en al zeker niet met lineaire beweging, de dominante metafoor van het moderne denken. Vooruitgaan. Opklimmen. Ergens naartoe gaan. Een leven on track. Niets doen is echter ook iets doen, en het is zelfs cruciaal om niet te imploderen, zo lijkt de eerste categorie boeken te zeggen. Ik heb ze niet gelezen, ik doe liever niets anders.

Leegte’ en ‘niets’ zijn geen zuivere, louter filosofische aangelegenheden, maar ook politieke kwesties, met zeer reële gevolgen. Mogelijks ligt in het idee ‘niets’ zijn zelfvernietiging besloten: niets is naar alle waarschijnlijkheid een moderne uitvinding, een doelbewust construct. Zelfs woestijnen zijn niet ‘leeg’, zo stelt Samia Henni in Deserts Are Not Empty. Het idee niets suggereert iets wat wacht om gevuld te worden, tabula rasa. Niets is altijd iets, en als iets als niets wordt beschouwd, zal het iets, of de oneindig veel ietsen, boven, op en onder het grondoppervlak of de zeespiegel, er bijna per definitie onder lijden. Zoals een braakliggend terrein, nagelaten door een industrieel verleden, ondertussen weelderig begroeid en bewoond door alles behalve mensen, dat op de gemeentelijke plannen als ooit ‘bebouwd’ en dus ‘bebouwbaar’ ingeschreven staat.

Leeg en vol in relatie tot ruimte en tijd zijn twee kanten van één medaille, en vol is al even onschuldig als leeg. Europese landen zijn getekend door uiteenlopende ruimtelijke geschiedenissen, die geleid hebben tot uiteenlopende ruimtelijke metaforen. Naast een stedelijk Spanje bestaat er een leeg Spanje, schrijft Sergio del Molino in 2016. Een paar jaar later trekt hij zelf die leegte in twijfel in een tweede boek, Contra la España vacía. In Frankrijk is er ‘la diagonale du vide’, in Italië ‘l’Italia vuota’. Uitgestrekte gebieden die zogenaamd leeg zijn: leeg van mensen die ‘tellen’ en dus leeg van publieke aandacht en voorzieningen. Vlaanderen daarentegen is vol, vol verondersteld disfunctionele fermettes, vol schadelijk plastic in het water, stoffen in de grond, gassen in de lucht. Vol mensen, in toenemende mate migranten, zo zeggen rechtse opiniemakers en politici. Uit een opiniestuk van januari 2023 in De Standaard: ‘Ontkennen dat die evolutie een negatieve impact heeft op ons leefmilieu, is het licht van de zon ontkennen. De uitdaging om onze sterk stijgende bevolking te huisvesten, is al decennia de drijvende factor achter de bouwwoede in Vlaanderen.’ Het antwoord van academici volgt een paar dagen later in dezelfde krant: ‘Migratie is een gevolg van de klimaatcrisis, niet de oorzaak. […] Als Vlaanderen volgebouwd is en de weinige groene ruimte onder druk staat, heeft dat alles te maken met onze ruimtelijke ordening.’ Of: verse kopers verlangend naar grote, ruime woningen. Of nog: volbouwen als investering, om kapitaal veilig op te slaan, eerder dan mensen. ‘Vol met mensen’ is echter niet enkel voor nationalisten – evengoed in ‘lege’ landen – maar ook voor sommige ecologisten een van de grootste onopgeloste ethische vraagstukken van onze eeuw. In Staying with the Trouble uit 2016 pleit Donna Haraway voor ‘Make Kin Not Babies’ als slogan voor de toekomst: ‘feministen zijn niet serieus bereid geweest om de “Great Acceleration” van het aantal mensen bespreekbaar te maken, uit angst dat dit zou leiden tot een vernieuwd afglijden in de modder van racisme, klassisme, nationalisme, modernisme en imperialisme.’ Haraways stelling kreeg uit verschillende hoeken kritiek, onder anderen van Jenny Turner: ‘Hoe kan een planeet zeven of acht miljard mensen verliezen in “een paar honderd jaar” zonder voorvallen van willekeurige verwoesting?’ ‘Leeg’ impliceert meestal ‘ontdaan van enig nut’. ‘Vol’ is ‘vol rommel’.

Wat te doen met een wereld die ervaren wordt als ‘vol rommel’? Opruimen, zegt Marie Kondo. Minder spullen, minder rommel. Alles wat geen ‘vreugde opwekt’ wegdoen, hoewel het niet duidelijk is waar ‘weg’ is. Het is ook niet duidelijk wie het recht heeft om te oordelen wat rommel is en wat niet. De rommel van de een is de schat van een ander. Het gordijn, het kledingstuk, dat voor de een onzichtbaar is geworden, kan in het oog van de ander een wonderlijke glans hebben. Brussel herinnert hieraan, een stad als een koe, een grote verteringsmachine: laat iets, hoe groot ook, voor je deur staan en het verdwijnt binnen vijf minuten, of het verschijnt weer op het Vossenplein, het paradijs van rommel, waar de stad ingewanden morst en doorverkoopt.

In een recent opiniestuk bekritiseert Josephine Dapaah Marie Kondo’s opruimmantra als wereldvreemd: ‘Want als je altijd tekortkomt en niet weet of je afgedankte objecten ooit weer kunt vervangen, is ontspullen een ijdele droom. Verzamelwoede is een onderschat neveneffect van armoede. Wie niet in materiële weelde leeft, houdt vast aan alles wat hij heeft en krijgt.’ Hamsteren als niet kunnen loslaten van a priori betekenis- en nutteloze objecten, uit angst om hun potentieel over het hoofd te zien. Spullen die de eigenaar niet per se nodig of liefheeft, maar ook niet kwijt wil. In nog andere gevallen geldt: hoe minder objecten je hebt, hoe belangrijker ze worden. Auteurs die armoede gekend hebben, of aan wie ontnomen is, schrijven ontroerend gedetaillerde lijsten van ‘dingen’, zoals Anne Frank in haar dagboek, en Neel Doff in haar roman Keetje. Materialisme als bijzondere aandacht voor materie, obsessief over één paar motomami-laarzen in plaats van onverschillig tegenover tien. Bij Doff klinkt dit als volgt:

Francs 1 paire de bottines    12,00
1 chapeau de feutre vert    3,00
1 touffe de plumes de coq    2,75
1 ruban de velours vert     1,50
1 voile de gaze verte      2,75
2 chemises à 3 fr.        6,00
2 pantalons à 2 fr. 50      5,00
1 jupon violet         5,00
1 paire de bas         1,50
8 mouchoirs          1,50
1 savon           0,10
              42,10
J’ajoute pour un bain      1,00
Total             43,10

De gegoede millennial die vandaag vrijwillig eerder dan uit noodzaak met weinig spullen en mobiel leeft noemen we een urban nomad. Als je geen vaste woonplek hebt kunnen objecten plaatsen omvatten, huiselijkheid. Een interieur als een goed gemaakte tas: praktisch, licht en op maat, à la Mary Poppins, of Hermelien Griffel. Gecomplementeerd, ten eerste, door het oord waar het negentiende-eeuws benjaminiaans interieur als gecureerde omgeving ter representatie van het zelf is verkast: Instagram. (En dan nog komen op Instagram interieurs, in de oude zin van het woord, uitvoerig aan bod.) Gecomplementeerd, ten tweede, door een ruimte waar al de overtollige ballast tijdelijk wordt gestockeerd. Als het onderbewustzijn van de twintigste-eeuwse westerse woning de kelder is, zoals Gaston Bachelard schrijft, dan is dat voor de eenentwintigste-eeuwse urban nomad de berging. De moderne nomade bindt zich niet meer aan een plek, maar huurt een opslagruimte voor x euro per maand. Gecomplementeerd, ten derde, door een grote, prachtige, weidse ‘leegte’ errond: de bergen, het woud, de oceaan, de woestijn. De mensen die al langer de voet van die leegtes bewonen neem je erbij.

In Berichten uit de Sahara beschrijft de Taiwanese schrijfster Sanmao haar leven in de vroege jaren zeventig in de Spaanse Sahara, waar ze woont met haar man José. In het hoofdstuk ‘Van nul beginnen’ beschrijft Sanmao haar verlangen maar ook onvermogen om te leven zoals de Sahrawi, ‘zonder meubels’. ‘De Sahrawi hadden geen enkel voorwerp in huis dat niet essentieel was, maar ik kon mezelf niet van die ketenen bevrijden. Ik had nood aan een milieu dat identiek was aan wat ik in het verleden had gekend en ik stond erop dingen te hebben die in schril contrast stonden met de omgeving waarin ik me bevond. Langzamerhand keerde ik terug naar de Sanmao die ik altijd was geweest, dat wil zeggen, ik leefde opnieuw in mijn wereld van romantiek.’ Ze maakt een zetel met banden die tussen het afval lagen, ze versiert oude flessen met Indische motieven en maakt met haar man meubels uit het hout dat ze in de stad vond en dat van doodskisten blijkt te zijn. Ze laat foto’s van haarzelf en vriendinnen in meer glamoureuze tijden in Berlijn en Madrid overbrengen met de post, schaft een platenspeler aan en abonneert zich op de National Geographic. ‘Ik vond de woestijn werkelijk charmant, maar de woestijn daarentegen vond dat niet van mij en moet gedacht hebben: “Arme, beschaafde mensen! Ze weten niet hoe ze moeten leven zonder omringd te zijn door zoveel nutteloze voorwerpen…”’

Existenzminimum, de twintigste-eeuwse modernistische zoektocht naar wat een mens nodig heeft om een waardig en zinvol leven te leiden, blijkt een ambivalente nalatenschap te hebben. Enerzijds dient het vandaag als argument om almaar kleinere wooneenheden te verkopen voor almaar hogere prijzen. Boutique capsule hotels in Tokio, ‘klein is minstens zo fijn’ volgens projectontwikkelaars. Anderzijds is er Existenzminimum als levensvreugde, emancipatie, zoals architect Charlotte Perriand het zo wervend verwoordde in haar essay ‘De kunst van het wonen’: ‘We hebben ons standpunt ingenomen: de wereld van kennis is rijk genoeg om ons leven te vullen zonder er nutteloze snuisterijen aan toe te voegen die onze geest en onze vrije tijd zouden monopoliseren. Beter een dag in de zon dan een dag lang onze nutteloze voorwerpen afstoffen (met of zonder stofzuiger).’ Niet langer slaaf van een stoffig interieur dat in de eerste plaats nooit echt voor jou bestemd was. Voelen boven bezitten, organisch boven anorganisch.

Voor sommigen ligt emancipatie vandaag in alles, voor anderen in juist niets bezitten. Sommigen streven ernaar te bezitten wat strikt nodig is voor hun onderhoud, fysiek, emotioneel, spritueel, maar dan wel helemaal. Autarkie heeft zelfredzaamheid als hoogste doel, meestal in een kleine groep, en onafhankelijkheid van de staat en andermans welwillendheid. De vraag naar wat levensonderhoud inhoudt, van wat we nodig hebben om een waardig en zinvol leven te leiden, hoe dat verschilt van verlangen, blijft bijzonder netelig. Voor de één gaat het om een villa in een gated community aan de rand van de oceaan met heliport, tennisterrein en bunker, voor de ander om een waterput, een geit en een paar kippen. Anderen zeggen dat vrijheid ligt in delen. Dat delen gebeurt soms informeel, tussen familieleden, vrienden, kennissen, soms formeel binnen coöperaties, religieuze of wereldlijke gemeenschappen, soms door middel van een faciliterend bedrijf. Dat laatste wordt meestal bedoeld met de term ‘deeleconomieën’. Een deeleconomie claimt service zonder gedoe, onderhoud of berging, beschikbaarheid zonder zorgen, met het verschil dat je, anders dan bij autarkie, niet echt kan rekenen op een Cambio-auto op de dag van de apocalyps.

Volgens fysici zijn zuivere vacua onbestaande. Wat we doorgaans leegte noemen, is volgens hen een ruimtetijd bestaande uit onnoemelijk veel circulerende, interagerende, transformerende partikels: moleculen, die bestaan uit atomen, die bestaan uit immer nerveuze neutronen, protonen en elektronen waarvan we de nervositeit nog lang niet begrepen hebben. Er is een gezonde portie luiheid nodig om zich te herinneren dat er voorbij gepercipieerde grenzen van lichaam en dag een elektrische weidsheid bestaat, een lucht boven de kruin en een grond onder de voeten. De luiheid nodig om die weidsheid lief te hebben is een luxe, en vraagt paradoxaal genoeg om wilskracht. In die elektrische leegte kunnen potentie en onbestemdheid overleven tegen de menselijke dwangmatige drang in om alles vorm te geven en in te blikken. Afdwaling en aandacht en twijfel heroveren.

Beatriz Van Houtte Alonso (1996) is opgeleid als architect en werkt als assistent en onderzoeker aan de UGent. Ze schrijft regelmatig essays, onder andere voor OASE en De Witte Raaf.

Meer van deze auteur