Afvalbunker, vrijdag 12 december 2014. Locatie: Australiëhaven.

Henk Wildschut

Het begin van weer een lente. De regen valt verticaal, breekt het licht tussen het balkon van mijn appartement en de eiken aan de overkant van het pad naar het park. Ieder jaar volg ik van vierhoog het ontluiken van de bladeren, altijd later dan gedacht, rond eind april, een ruwe maand waarin mijn onrust groeit. Ik wacht. En om het wachten te verdragen lees ik.

Afval is het afgeworpen deel. De schil of de pit, de plastic verpakking.

Op de eerste dag van de maand april begin ik aan een boek van Rachel Carson (1907-1964). Niet haar bekendste, niet haar eerste, wel het boek dat haar onder de aandacht van het Amerikaanse lezerspubliek heeft gebracht.

Carson is jarenlang marinebioloog in overheidsdienst, voor ze in 1951 The Sea Around Us publiceert. Haar eerste essays verschijnen in US Fish & Wildlife Publications en ze blijft tot een zekere wetenschappelijke rigueur genegen. Tegelijkertijd wordt haar penvoering losser, verhalender. Het boek over het verschijnen en verdwijnen van de vele levensvormen die de zee voortbrengt, tot de eerste amfibie het land op kruipt, leest volgens het AD als een ‘spannende roman’. Haar stijl, stelt een recensent van de San Francisco Chronicle vast, is ‘a kind of factual poetry’, geworteld in een traditie van Amerikaanse essayistiek over de natuur.

Alles keert vroeg of laat weer terug naar zee, schrijft Carson in The Sea Around Us, ook de mens. En geconfronteerd met de zee wordt de mens bewogen door een ‘unconscious recognition of his lineage’. In Carsons epische geschiedenis van de zee is de mens, verrassend genoeg, geen verwaarloosbare entiteit. Het menselijk perspectief, gevormd door een onbewuste verbondenheid met alles wat leeft en altijd betrokken op de zee, loopt als een strakke lijn door haar boek. De poging van de mens om de zee te begrijpen en te beheersen wordt van daaruit aangestuurd. We worden gedreven door een diep en instinctief verlangen om de zee weer in te gaan, ‘[to] re-enter it, mentally and imaginatively’.

Zo komt de zee voor Carson voor iets anders te staan, iets nog groters en nog onbevattelijkers: de ketting die alle leven met elkaar verbindt en uiteindelijk ook weer opneemt, afbreekt en hernieuwt. De zee, besluit ze aan het eind van haar boek, ‘encompasses all the dim origins of life and receives in the end, after, it may be, many transmutations, the dead husks of that same life’. Met The Sea Around Us ontwikkelt Carson een aantal kernideeën van wat als environmentalisme bekend zal komen te staan, een stroming die de verbondenheid van alle leven begrijpt als een fragiel evenwicht dat alleen behouden kan worden in een harmonische relatie tot de wereld om ons heen.

Ontdaan van de transcendente ondertoon die Carson eigen is, zal environmentalisme grote invloed hebben op ons denken over afval. Want wat is afval anders dan een uitdaging? De uitdaging om het afgeworpen deel weer in de omgeving te laten opgaan, zonder de balans te verstoren.

Het environmentalisme van Carson is veel minder instrumenteel, het gaat haar om het aanwakkeren van een sluimerend bewustzijn, een beter begrip van een gevoel van verbondenheid dat ons eigen is. Carson gebruikt het woord zelf niet in The Sea Around Us, maar dit wordt ook wel biofilie genoemd: de hypothese dat mensen van nature naar verbinding met andere levensvormen zoeken. Dit ís natuur voor Carson. Om dat te benadrukken opent ze alle registers, poëtisch en feitelijk en soms iets daartussen. Ze speurt naar parallellen, spiegels, en symmetrieën. ‘[E]ach of us,’ schrijft ze, ‘carries in our veins a salty stream in which the elements sodium, potassium, and calcium are combined in almost the same proportions as in sea water.’ Het is een mooi idee, verbondenheid door parallellie, waarvan de wetenschappelijke basis wankel is. ‘And as life itself began in the sea,’ schrijft ze even later, ‘so each of us begins his individual life in a miniature ocean within his mother’s womb.’

Carson heeft dit soort spiegels nodig, ongeacht de wetenschappelijke grond. Uiteindelijk is ze geïnteresseerd in het redden van een vorm van harmonie, een romantisch begrip dat herontwikkeld wordt en een doorstart maakt als ‘balans’. Ze heeft Charles Darwin (1809-1882) aandachtig gelezen, vermijdt openlijke spiritualiteit. Toch voelt ze zich het meest verwant met diens tijdgenoot Ralph Waldo Emerson (1803-1882), wiens essay ‘Nature’ in 1832 de grondslag vormde voor het Amerikaanse transcendentalisme, een stroming die de natuur als een immanente en spirituele entiteit begrijpt. De wetenschappelijke basis van The Sea Around Us is voor Carson van belang, ze volgt de traditie van empirische observatie die in Darwins On the Origin of Species (1859) de boventoon voert. De titel van haar boek lijkt dan weer een antwoord op een opmerking van Emerson in zijn essay ‘Nature’: ‘From the earth, as a shore, I look out into that silent sea.’

Environmentalisme kent geen afval, het voert een zero waste-beleid. Dat wil zeggen: afval is een mogelijk probleem dat moet zijn opgelost voor het zich voordoet, en dus nooit werkelijkheid wordt. Want in de juiste omstandigheden en met de juiste tijdspanne is ieder afval ook weer een begin. Het wordt een voedingsbodem, of een bouwsteen.

De natuurlijke wereld zit weliswaar vol met afval. Een haaientand spoelt aan op het strand, eeuwen geleden afgeworpen of uitgevallen. Een slang wrijft haar kop tegen de kartelige rand van een steen, net zo lang tot de huid begint te barsten. Uren later ligt er alleen een melkwit transparant omhulsel in het gras, de huid die de slang ontgroeid is. Een vogel in de struik heeft het hele procedé van een afstand gevolgd, beducht voor iedere beweging van het reptiel. Veilig, maar altijd kwetsbaar en gespannen, opent de cloaca van de vogel zich en vallen uitwerpselen in het zand.

De uitwerpselen verrijken de bodem, de slangenhuid wordt in enkele maanden afgebroken en opgenomen, en de tand zwerft geduldig door de millennia en raakt gefossiliseerd. Het is misschien afval voor de vogel, slang of haai, maar niet voor het milieu waarin ze zijn vervat. Wat zij afwerpen, wordt door hun omgeving heropgenomen.

De tweede week van de maand april zet in, de lente houdt zich schuil. De dagen blijven buiig en bewolkt. Duiven en merels zitten ineengedoken op de kale takken van de middelste eik voor mijn woning. Als het niet regent, verkennen ze de boom, op zoek naar een broedplaats. Het is windstil in mij en in het park. Ik ben nog niet bezorgd, zeg ik. (Maar ik weet dat dit niet waar is.) Ik begin aan een tweede boek van Carson.

Silent Spring verschijnt in 1962 en veroorzaakt nationale ophef. De toon is anders, de inzet ook. De marinebioloog is aan land gegaan. Het is een stap die ze voorzichtig heeft gezet. In 1955 verkent ze met The Edge of the Sea eerst nog de grenszone tussen land en zee. De ontvangst is positief, de stijl is ‘as poetic as ever’ volgens de Christian Science Monitor, maar voor veel critici is het een herhaling van zetten. De zee blijft een ongrijpbare grootheid, niet enkel het begin, maar vooral ook het eind van alle leven.

Het land is anders. Het kan kapot, weet Carson. Dit inzicht houdt haar al sinds de Tweede Wereldoorlog bezig, maar enkele gebeurtenissen in het voorjaar van 1957 motiveren haar Silent Spring te schrijven. Carson ziet het land vernietigd door pesticiden, en voorziet hoe uiteindelijk de hele wereld vergiftigd wordt.

‘Nature,’ schreef Ralph Waldo Emerson in zijn gelijknamige essay, ‘is a setting that fits equally well a comic or a mourning piece.’ Silent Spring doet een greep naar de tweede categorie, een sluier van rouw ligt over de taal. Verdriet om het verloren paradijs, een pastoraal Amerika aan de rand van een wildernis. Carson opent haar boek met een aerial shot, een uitzicht op een stadje in het midden van het land ‘where all life seemed to live in harmony with its surroundings’. De landerijen, een dambord van groen en korengeel, ‘where, in spring, white clouds of bloom drifted’. Onverwacht en schijnbaar zonder aanwijsbare oorzaak wordt het land geteisterd door een plaag. ‘Then, one spring, a strange blight crept over the area […] mysterious maladies swept the flocks of chickens; the cattle and sheep sickened and died.’

Het drama waar Silent Spring mee opent, de blight die over het Amerikaanse platteland trekt, is fictie, maar niet ondenkbaar, verzekert ze haar lezers. De oorzaak ervan is goed te traceren, het begint met het massale gebruik van pesticiden na de Tweede Wereldoorlog. De vernietiging van het heartland, het uitgestrekte landelijke midden van de VS, hield Carson al decennia bezig, de artikelen over pesticiden verzamelde ze in een map. Uiteindelijk is het een nachtvlinder die haar ertoe aanzet om over pesticiden te schrijven.

De Lymantria dispar – de plakker, in het Nederlands – reisde naar de Verenigde Staten in het gezelschap van de Franse kunstenaar Étienne Trouvelot (1827-1895). Het is een minuscuul knooppunt in een eindeloze ketting van kwade banaliteiten. In 1851 emigreert de jonge Trouvelot naar de Amerikaanse staat Massachusetts. Hij verwerft een reputatie als begaafd illustrator van astronomische vergezichten, met een fascinatie voor vlinders. De patronen op de vleugels verwerkt hij in puntgave pastels van planeten en de borstelige vleugeluiteinden inspireren hem bij het ontwerp van zijn lithografieën van zonnevlekken.

Trouvelots interesse voor vlinders groeit uit tot een kleine obsessie. In de jaren 1860 legt hij zich toe op het kweken van de Amerikaanse zijderups. In 1867, enige tijd na een bezoek aan Frankrijk, publiceert hij er een wetenschappelijk artikel over in het maartnummer van The American Naturalist. Inmiddels is zijn liefde al bekoeld. Uit Frankrijk heeft hij de Lymantria dispar meegenomen, in het bos achter zijn huis zet hij een kweekprogramma op. De nachtvlinders ontpoppen zich – en ontsnappen. Een jaar later laten de gevolgen zich aflezen aan het bos, kaalgegeten door de rupsen. In de decennia die volgen vernietigt de rups het bladerdek van steeds grotere gebieden. Vandaag is de Lymantria dispar een van de meest verwoestende invasieve soorten. In juni 2024 treffen wetenschappers in de Midwest-bosgebieden een gemiddelde rupsenpopulatie van tweeënhalf miljoen per hectare aan. Met de kennis van nu is het moeilijk om de zonnevlekken van Trouvelot niet als een voorafschaduwing te zien van de horror die komt.

Dat is niet wat Carson voor ogen heeft wanneer ze in 1957 de overheidsmaatregelen tegen de Lymantria dispar volgt. Het grootschalig gebruik van pesticiden houdt haar bezig.

De derde week van de maand april inmiddels, de knoppen in de bomen zijn nu zichtbaar maar blijven hard en onbeweeglijk. Kleine, gebalde vuisten vol in zichzelf gekeerde woede. Boze geesten van een wereld die in het verleden al vergiftigd werd, gestorven is.

De geschiedenis van chemische pesticiden begint al in de jaren zeventig van de negentiende eeuw, wanneer de Oostenrijkse chemicus en apothekerszoon Othmar Zeidler (1850-1911) dichloordifenyltrichloorethaan synthetiseert, ddt. De effectiviteit ervan wordt echter pas in 1939 ontdekt door de Zwitserse chemicus Paul Hermann Müller (1899-1965) – een schoolverlater die als manusje-van-alles in een chemisch lab aan de slag gaat en van daaruit alsnog zijn studie weet af te ronden. Het Britse en Amerikaanse leger zetten vanaf 1942 een variant van ddt in bij hun militaire acties. Het wordt in grote hoeveelheden over de tropische gebieden gesproeid waar de Amerikaanse soldaten van plan zijn om militaire acties te ondernemen, om zo alvast de malariamug te verdelgen en de impact van een eventuele malaria-uitbraak te minimaliseren. Het redt talloze levens, pesticiden krijgen het onaanraakbare aura van wetenschappelijke vooruitgang. Müller zal er later de Nobelprijs voor krijgen, voortgestuwd door het delirium van humanitaire redding. Tezelfdertijd onderzoekt het Amerikaanse leger verwoed manieren om pesticiden in te zetten tegen de vijand, niet als reddingsmiddel tegen ziekte, maar als verdelgingsmiddel. Daarvoor ontwikkelt men een allesvernietigend pesticide, een dat van hele bossen het bladerdek vernietigt en hele oogsten verwoest, en zo de wereld tot een wasteland maakt. De eerste testen met deze pesticiden vinden plaats in 1945 in Florida. In 1962, twintig jaar nadat het leger op pesticiden als wapen inzette, is het eerste gebruik daar. In Vietnam.

In de daartussen liggende jaren neemt de overheid de nieuwerwetse militaire technieken over. In 1957 voert de overheid een oorlog tegen de Lymantria dispar. Zonder overleg met bewoners worden grote delen van New England en Long Island met ddt bespoten. Het leidt tot luide protesten en zelfs rechtszaken van boeren die hun oogst vernietigd zien. Carson volgt de gebeurtenissen op de voet, voelt zich betrokken, en begint te schrijven aan Silent Spring. Ze wil de wereld waarschuwen voor een ramp die rijpt in de vezels van gewassen en de grond waarop ze groeien. Het Amerikaanse leger is ondertussen druk bezig met het perfec­tioneren van Agent Orange, het verdelgingsmiddel dat vanaf 1962 in Vietnam zal worden ingezet in een van de grootste chemische oorlogscampagnes van de twintigste eeuw.

Als de aangespoelde haaientand een fossiel is, als de huid van de slang zijn weg terugvindt naar de grond en in de loop van enkele maanden verteerd wordt, als de uitwerpselen van de vogel mest is die de grond verrijkt, wat is dan afval?

Misschien is werkelijk afval onverteerbaar.

Net als in The Sea Around Us zoekt Carson in Silent Spring naar een ketting: onzichtbare verbanden waarin we, als een van de vele levensvormen op deze aarde, vervat zitten en die ons bestaan mogelijk maken. Alleen, met Silent Spring komt Carson een ketting van een heel andere orde op het spoor, die ze de chain of evil noemt.

Carson vertelt het verhaal van de pesticiden die na de Tweede Wereldoorlog met koortsachtig enthousiasme op de wereld worden losgelaten. Op de bossen om de plakker te bestrijden. Op de velden en de huizen in het mondiale Zuiden om malaria te bestrijden, in grootscheepse acties gecoördineerd door de Wereldgezondheidsorganisatie. Op de velden van de boeren. Op de tuinen. Carson weerspreekt met haar boek de destijds gangbare opvatting dat pesticiden het symbool van vooruitgang zijn. Het gebruik van pesticiden redde miljoenen mensen van de hongersnood, zo was de aanname. Carson betwist de feiten niet, maar wijst op de langdurige gevolgen van pesticidegebruik. Als chemisch afval nestelen ze zich in de aarde en in levende wezens. De afbraak van de stoffen gaat te traag, de hoeveelheden zijn te groot. Uiteindelijk trekken pesticiden de natuur helemaal uit evenwicht.

Het is de vraag of de ketting die Carson op het spoor komt, wel helemaal terug te voeren is op pesticiden. Net als de ketting van het leven in haar vorige boeken lijkt het Carson om een meer fundamentele relatie te gaan, ver voorbij het biochemische. Of in dit geval: een verstoring van die relatie. Carson spreekt ook liever niet van pesticiden. Ze stelt voor om de term ‘biociden’ te gebruiken: vernietigers van alle leven. Het woord resoneert met biofilie, de eigenschap van de mens om verbinding te voelen met andere levensvormen. Aan die verbinding heeft zich nu iets anders opgedrongen: een verwoestende kracht, een onbewuste drang om alle leven uit te roeien. Twee kettingen raken langzaam in elkaar verstrikt.

Het bladerdek komt elke lente later dan ik had gedacht. Ik denk: het komt wel. Ik wacht. April, de wreedste maand, ontrolt zich als een egel die uit een lange winterslaap ontwaakt. Op de eerste ochtend van de vierde week van de maand zijn de knoppen losser, kinderhanden waar het licht doorheen schijnt. Maar de angst is aangewakkerd. Het is te stil, dit duurt te lang. Ik probeer mijn onrust weg te stoppen, als een bladwijzer in een boek, en lees.

Alle leven vindt plaats in interactie, we leven van elkaar en we houden elkaar in leven. Carson weet dat dit dichte web van leven niet vrij is van geweld. Niet in de zee, waarin weerloze organismen kansloos ten onder gaan, en niet op het land. Toch is dat niet het kwade. Het is de voorwaarde voor de balans die Carson aan de natuur toeschrijft. Het behoud van die balans ligt bij de omgeving. ‘The physical form and the habits of the earth’s vegetation and its animal life,’ schrijft Carson, ‘have been molded by the environment.’ De mogelijkheden van een levensvorm om enige invloed uit te oefenen op die omgeving, was minimaal. Tot nu.

Het kwade komt van elders, het bouwt aan een ander geheel van vormen en gewoontes. Het gaat eerst om kleine ingrepen, een poging van de mens om zijn omgeving beter te beheersen. Stapsgewijs schakelen de gewoontes zich aan elkaar. Een andere ketting. Carson traceert de origine van deze ketting niet, ze is vooral geïnteresseerd in de onstuitbare wildgroei ervan. Wat eerst nog verwaarloosbaar lijkt, kleine weeffouten in het web van het leven, groeit in de twintigste eeuw uit tot een probleem op mondiale schaal, een web dat kwaadaardig is omdat het het leven zelf geweld aandoet. ‘The most alarming of all man’s assaults upon the environment,’ schrijft ze, ‘is the contamination of air, earth, rivers, and sea with dangerous and even lethal materials.’ Het evenwicht raakt verstoord, de gevolgen zijn onomkeerbaar. ‘The chain of evil it initiates not only in the world that must support life but in living tissues is for the most part irreversible.’ Het is een kwaad dat niet gewied kan worden. Afkomstig van de mens heeft het zich in het weefsel van het leven zelf genesteld, waar het een reactie in gang zet die ver de toekomst in reikt.

Ongezien weven de twee kettingen zich in elkaar. De ketting van het leven en de ketting van het kwade. Het proces heeft zich inmiddels voltrokken, de uitroeiing is begonnen. Het leven zelf wordt zo het afgeworpen deel. Future waste.

Afval is altijd verbonden met de tijd. We kunnen afval begrijpen als een verleden. Het excrement, de afgeworpen huid, de gefossiliseerde haaientand. Het zijn de zichtbare restanten van een proces dat zich al heeft voltrokken. Maar we kunnen afval ook begrijpen als een toekomst.

Het probleem van afval is het probleem van de toekomst. Afval wordt een probleem, omdat het onverteerbaar is, nu en in de toekomst. Wanneer het niet of niet tijdig afgebroken kan worden, legt afval een beslag op de toekomst.

De laatste dag van de maand april. Geen toekomst meer in zicht.

Vrijwel meteen nadat het boek in 1962 is verschenen, veroorzaakt Silent Spring een landelijke controverse. In de decennia na de oorlog zijn pesticiden in het dagelijks leven van boeren, tuinders en militairen gekropen. Die combinatie van beroepsgroepen is minder willekeurig dan ze lijkt, net zoals de publicatiedatum van Carsons boek. De ketting van het kwade die Carson op het spoor is, legt een schaduw over de aura van vooruitgang. Althans, voor sommigen. De Verenigde Staten werkten al twintig jaar aan chemische oorlogsvoering met pesticiden. Op 9 januari 1962 wordt de eerste lading Agent Orange boven Vietnam gesproeid. In de tien daaropvolgende jaren vernietigt de Amerikaanse overheid meer dan twintigduizend vierkante kilometer aan bos, en talloze akkergronden. De gevolgen voor de gezondheid van de plaatselijke bevolking zullen decennialang voortduren. Zelfs de toekomst is nu afval.

De eik bloeit altijd pas in mei. Dat is normaal, er is niets aan de hand. Het bladerdek barst open na een regenbui. Ik werp mijn lenteangst af als een huid die me niet meer past.

Bram Ieven (1979) is schrijver, onderzoeker en muzikant.

Meer van deze auteur