1.
In Gesprek over de poëzie van Friedrich Schlegel gaat het, behalve over bewust gevormde poëzie, over ‘de vormeloze en onbewuste poëzie die omhoogschiet in planten, die straalt in het licht, die lacht in een kind […]’. Zonder deze oorspronkelijke poëzie van de aarde — ’het ene gedicht van de godheid’ — zou er geen poëzie van woorden bestaan. Gedragen taal, die aanvankelijk zoetjesaan mijn kunstminnende mind voorbijgleed. Toch goed om bij stil te staan, al zijn het dan weer woorden waarmee de groep rond het tijdschrift Athenaeum ervoor pleitte dat alle overige kunsten en ook de filosofie en de wetenschappen onderling verbinding zoeken om recht te doen aan die oorspronkelijke poëzie.
My God, of: hemeltjelief, wat een ambitie! Wat zijn wij, schrijvers, dichters, cultuurminnaars anno 2024 daar ver van verwijderd met onze kortaffe twittertaal en op bliksemsnelle consumptie afgestemde media.
Anders dan bij de vroege romantici in Jena anno 1798 speelt ons leven zich niet af in de nasleep van de Franse Revolutie. We zullen elkaar niet in een en hetzelfde warm kloppende stadshart tegen het lijf lopen. En ja, we zijn sinds lang gewend aan het denkbeeld dat het onvoltooide de prooi van alle kunsten is, al verandert dit laatste niets aan het gegeven dat de individuele maker nog altijd artistieke vrijheid en een verdienmodel nodig heeft. De Schlegels wilden zich niet plooien naar de wensen van hun opdrachtgevers en richtten Athenaeum op. Fragmenten schrijvend, discussiërend, elkaar aanvullend, ontwikkelden ze hun opvattingen. Ze dachten intens na over het ik en verwierpen een strenge scheiding tussen ratio en gevoel.

2.
Het ik, alsof het een concreet ding is, dan wel een grillig ding. Het wisselt vaak van stemming, van rol, van intentie, soms van identiteit. Af en toe vergeet het én zichzelf én de tijd.
Waar bevindt het zich dan?

3.
En welke plaats kent Schlegel aan de religie toe?
‘Met onverbreekbare banden verbroedert en verbindt de poëzie de harten van iedereen die haar liefheeft.’ Schlegel stelt dat het bijeenzijn binnen het domein van de poëzie verenigt en verzoent. Erbinnen! Erbuiten kan de één minachting voelen voor wat de ander het heiligst acht.
In Fragmenten wijst hij erop dat je nooit kunt weten welk religieus gevoel bij de ander het sterkst leeft.
In de afdeling Ideeën staat een oneliner die klinkt als een klok. ‘Laat de religie vrij en er zal een nieuwe mensheid geboren worden.’
Tolerantie! Maar ja…
Hoe schoppen we de mensen een geweten, wil de schrijver van Mijn kleine oorlog weten.
Hou jij ze arm, hou ik ze dom, fluistert de priester tegen de fabrieksdirecteur.
En bang! oppert de politicus die zich achter de gordijnen heeft verstopt. Dreig met rampspoed, dood, verdoemenis.
Zoek het ene Ware, suggereert de waarheidszoeker.
Je leven niet vergooien, geld verdienen, adviseert de calvinist.

Je leven. Het leven. We praten erover als iets wat je in daden en jaren verzamelt, met kop en staart en beslissende wendingen. Het ik vervult daarbij de rol van regisseur, degene die de unieke vingerafdruk van onze bedoelingen, missers, prestaties, werken en werkjes belicht en ordent. Klopt niet, zegt onze ratio. Maar ons gevoel blijft het najagen. Ikzelf jaag het na, of: voor me uit, door mijn toekomstige verdwijnen niet als een verlies te willen zien, maar als ‘offer’ in de betekenis van ‘geschenk’, ‘aanbod’. Ik leef ‘naar de regels’ van Stevie Smith in God the Eater:

[…]
When I am dead I hope that he will eat
Everything I have been and have not been
And crunch and feed upon it and grow fat
Eating my life all up as it is his.

Geschenk aan wie? Zeg maar, aan het geheel.

4.
Die politicus, wat is dat voor figuur? W.F. Hermans, Reintje de Vos, Polonius? En die waarheidszoeker? Het is net of hij iets achterhoudt. Zichzelf? Enfin. Morgen kan ik anders denken! We zijn mogelijkheidsmensen geworden, zoals de hoofdpersoon in De man zonder eigenschappen. Of notoire twijfelaars, zoals prins Hamlet van Denemarken. Misschien is het belangrijke inzicht van onze tijd dat we uiteenvallen in een kleurrijk boeket van rollen, identiteiten en eigenschappen. Wie ‘schikt’ ons, wat bindt ons? En waar blijft de ziel eigenlijk? Hamlet sprak onbekommerd over zijn onsterfelijke ziel, die ‘niets’ kon overkomen. Maar het twijfelen werd toch ook gebonden aan het zijn. Mooi! Was dit ‘zijn’ een bewustzijn van het ik? Dat is de grote vraag! Al ben ik nog zo afvallig r.-k., de notie ‘ziel’ staat in mijn denken en voelen gegrift. Als idee, als woord?

5.
Het begin van ons taalleven bestaat uit gewaarwordingen. Ik herinner me vaag (of verbeeld mij dat) hoe het ‘voelde’ het allereerste begrip te missen. Mijn eerste woorden zaten vast aan het onbegrijpelijke.

6.
Ooit was er het begin. Het werd vergeten. Daarna kwam het tweede begin. Het werd vergeten. Van dit vergeten wist ik dat het eerder was gebeurd en dat het haakte naar iets wat ermee verbonden was geweest. Zo leerde ik het woord ‘vergeten’ kennen.

7.
Een deur gaat open. Even zie ik niets vanwege het felle licht — ik kom uit het donker. Op een ruwhouten plank liggen zeer dikke boeken zonder letters, de bladzijden zijn harig van ouderdom. Langzaamaan raak ik gewend aan het licht. De letters die niet in de boeken staan, dansen als zilverige stofjes om me heen, hun regels hangen als wiegende draden voor mijn ogen, ze komen me getekend voor. De letters zijn dingetjes, vormen voor gedachten die ik niet hoef te lezen. Ik besef nu dat ik droom over de plek waar ik lang geleden over fantaseerde nadat ik te horen had gekregen dat er een hiernamaals bestond. Na dit leven nog een leven, een letterlijke herhaling, alleen veel langzamer. Verschrikkelijke saaiheid!

Ik verzon mijn eigen hiernamaals als een ruimte waar het voltooide, al wat ik ooit had gezien, gedacht, gemerkt, geroken, gevoeld, losjes en vrij bij elkaar was gebracht: ontelbaar veel fragmenten van een leven waar ik eindeloos mee kon spelen. Alles deels bekend en half vreemd.

Nicolette Smabers (1948) debuteerde in 1983 met De Franse tuin. Naast novellen en romans publiceert ze kort proza in literaire tijdschriften. Tussen 1992 en 2002 schreef zij voornamelijk voor kinderen. Haar meest recente roman, Vraag dat maar aan de pelikanen, verscheen in 2021.

Meer van deze auteur