In memoriam Breyten Breytenbach 

‘Ek sal sterf en na my vader gaan,
Wellington toe met lang bene,’ schreef je 
op een rondreis door het paradijs 
van de apartheid, van de baobab en vijgenbomen,
vlakten en gebergten; paradijs van zon en wijn   
en oude vrienden pratend in beschutte tuinen.  
Ah, die weidsheid van twee oceanen en verlaten kusten, 
en landinwaarts — schaars bewoond — dat domein van  
luipaarden, hyena’s, wildebeeste in verzengende woestijnen. 
  De tijd nu meer dan vijftig jaar geleden: guavebomen 
stonden ‘swaar in drag’ en jouw brief aan ‘slagter’ Vorster
in het lyrisch-felle Skryt was reeds gedrukt en uitgebracht, 
maar mocht toch niet verschijnen.

Goede vriend, waar bestu bleven?
Nog jong kon jij de dood al niet meer scheiden 
van het leven, zag je schoonheid naast verrotting 
en verval, ervoer je liefde — aards en ongebreideld — 
naast vergramdheid en geweld.
Kleurrijke en ongekamde beelden vloeiden uit je pen, 
je tekende een flonkerende taal, schiep nieuwe woorden
die zich lichtend als een sterrenvuur boven nachtelijk Afrika
ontlaadden en verspreidden.
  De god die zich een vader waande
  snoerde jij de mond. Je had hem nooit gekend, schreef je,
  al dreef hij wel een logement dat tallozen après la mort
  een toevlucht en gastvrijheid bood.
Hoe vriendschap plots tot vriendschap in de geest versmalde
toen de mannenbroeders van de macht, bijbelvast,
‘de kracht van wie afvallig rebelleerde’ wilden breken
en jij jaren, onbereikbaar, mocht logeren in de tronk.
Je schreef en praatte, naar het scheen,
met groot gemak. Hoe je, weer op vrije voeten,  
voor de vuist weg een publiek toesprak en je boeiend, 
soms onstuitbaar je gedachten onder woorden bracht. 
Overal aangeklampt door velen zag ik dat je 
iedereen, hoe kort ook, warme aandacht schonk.  
En als het je te veel werd, kon je voor een uur of wat 
onopgemerkt verdwijnen om de ruimte en het ritme  
van je eigen leven te hervinden.
Intieme liefde — openlijk beleden — werd door jou uitbundig,
soms naïef, in zinnelijk tantrische bewoordingen
bezongen. Hoe de geliefde ‘in die wegkruip van my arm’
schuilt, hoe ‘my tong muisvoëlt in die vrug van jou mond’
of ‘die geheime soetweetplekke van jou vrouwees’ weet te vinden.
  Je was ook dichter van de dageraad, het ‘daglumier’
dat als ontluikend ochtendlicht, ja sluimerlicht voor het ontwaken
wordt omschreven en bij jou ‘ontslapen’ heet.

O rijkdom van citeerbare en rake beelden, zinnen!

Maar steeds was de dood in wat je schreef of schilderde 
aanwezig: luchthartig of vol ernst, vanaf het eerste uur
was jij de ‘wurmtaal’ sprekende poëet die de dood
van binnenuit benaderde. Sterven was de enige manier 
‘om met doodgaan op te houden’, noteerde je in Kouevuur.
  ‘Iedereen kry sy gat vol aarde,’ omdat de aarde 
  aan de mens is vastgegroeid.
Je schiep zoiets als auto-funeraire poëzie, waarin de dood 
zelfs werd verweten dat ze je ‘verloochend’ had en als  
‘jij hoer!’ door jou werd weggezet.
  Een trekboer taai als jij zou de negentig wel halen, dacht ik,
maar jij woordvogel, die zich ook Panus, B.B. Lazarus, Don
Espejuelo, Buiteblaf en Woorddwaas (of nog anders) noemde,
je bleek mij vóór te zijn en was toch onverhoeds gevlogen.
Terwijl de uren slonken was de ongedanste dans al stil
met trage passen aangevangen. De dansdiva des doods greep  
haar kans om jou ‘met lang bene’ mee te voeren, van Parijs 
naar Wellington en verder naar het Grote Niets.

In je werkplaats een verweesde schildering (onafgemaakt); 
laatste woorden, haperend aan elkaar geregen, hokten
ongemakkelijk samen op een vel papier.
  Ja, ‘laat ons sterf, vergaan en vrolik wees,
  my vader het ‘n groot bôrdienghuis.’

Ons lanct na di, soepele strijder, metgezel —

28.11—3.12.2024

H.C. ten Berge (1938) publiceerde poëzie, romans en novellen, essays en tal van poëzievertalingen. Recente titels zijn Een kinderoog (2022), In tongen spreken (2020), De beproevingen van Álvar Núñez Cabeza de Vaca (2019) en Notities van Nemo (2019, novellen).

Meer van deze auteur