De plant stond op een grote houten tafel met afgevlakte hoeken. Marcello had net zijn tong gepoetst en keek naar Orya, die trillend van de spanning weer naast hem was gaan zitten.
‘Het doet geen pijn,’ zei ze. Haar ogen waren waterig.
Marcello gaf het borsteltje terug aan de dokter, die het met plastic handschoentjes aanpakte en in een prullenbakje gooide.
‘Marcello,’ zei ze, ‘je mag gaan zitten.’
Marcello stond op en wilde een kus op Orya’s mond drukken, maar de dokter knipte met haar vingers. ‘Nog niet,’ zei ze, en glimlachte vriendelijk.
‘Ach, natuurlijk,’ zei Marcello, en hij liep naar de tafel in het midden van de kamer.
Hij ging op zijn knieën zitten en kreeg het gevoel dat de lichten in de kamer werden gedimd. De plant, die bij binnenkomst niet heel groot had geleken, rees hoog boven hem uit. Hij zag nu dat het eigenlijk twee planten waren: de ene cirkelde met dikke, vlezige stengels om de andere heen. De donkergroene, gekartelde bladeren strekten zich uitnodigend uit in zijn richting, bezield, gretig. Hij zwoer dat hij een rimpeling door de stengels zag gaan toen hij zijn mond opende.
‘Toe maar,’ zei de dokter zacht.
Marcello opende zijn mond verder en stak behoedzaam zijn tong naar buiten. Langzaam boog hij voorover naar het onderste blad. Steeds een beetje dichterbij. De gekartelde bladeren werden wazig in zijn blik.
Eerder, in de kleine wachtkamer, had hij zijn arm om Orya heen geslagen en naar de andere stellen gekeken. Voor hen was dit natuurlijk een laatste strohalm. Zij, Orya en Marcello, namen deze behandeling preventief. Ironisch, bijna. Met hun relatie zat het eigenlijk op alle fronten goed. Het was interessant, dat was hij met Orya eens. Bovendien: baat het niet, dan schaadt het niet. Hun ruzie van die ochtend kon je nauwelijks een ruzie noemen. Een onenigheid misschien, over iets onbenulligs, absoluut niets om onzeker over te zijn. Hij klemde zijn arm strakker om Orya’s schouders.
‘Wat doe je?’ vroeg ze op fluistertoon.
‘Wat?’
‘Je arm.’
‘Mag ik mijn arm niet om mijn vriendin heen slaan?’
‘Dat doe je anders nooit.’
Marcello zuchtte. ‘Dat komt omdat we bijna nooit samen ergens zijn. Ik krijg de kans niet.’
‘Ach, houd toch op.’
‘Vind je het niet fijn?’
‘Nu niet nee.’
Toen hij zijn arm van haar schouder had gehaald, bleven een paar strengen van haar zwarte haren tussen de schakels van zijn horloge hangen.
‘Auw!’ riep Orya. De andere stellen in de wachtkamer wendden snel hun blik naar de vloer of het plafond. Marcel wikkelde de haren om zijn wijsvinger en trok ze met kracht tussen de schakels vandaan. Ze werden geroepen.
De lange gang was te smal om naast elkaar te kunnen lopen. Orya liep voorop.
Toen ze halverwege de gang waren, zagen ze aan het einde een deur opengaan. Er verscheen een vriendelijk ogende vrouw van een jaar of dertig. Ze droeg een grof­gebreide trui, had een leesbril in het haar en nam afscheid van twee mannen, die haar enthousiast leken te bedanken.
Plotseling hield Orya stil, pakte Marcello’s hand en kneep erin. ‘We verschillen veel van elkaar, maar dat is wat ons leuk maakt, toch?’
‘Absoluut!’ Marcello drukte een kus op haar hand, die koud aanvoelde.
‘Misschien als we een klein beetje dichter bij elkaar kunnen komen?’ zei Orya. ‘Zou dat goed zijn?’
Marcello knikte. De mannen kwamen in hun richting.
‘Ik houd van je,’ zei Orya snel. ‘Heel veel. Maar soms maak je me gek, echt gek.’
‘Dat weet ik,’ zei Marcello. ‘Ik ook van jou.’ Hij wilde verder lopen, maar Orya bleef staan.
‘Zoals vanochtend. Dan zie ik wéér dat kopje in de vaatwasser staan. En dan denk ik: hoe vaak moet ik zeggen dat zo’n handgemaakt ding niet in de vaatwasser kan? Ik wil om zoiets kleins niet boos worden. Maar ik snáp het gewoon niet.’
‘Ja…’ zei Marcello zacht. Hij legde zijn hand op haar schouder en maande haar zachtjes om door te lopen. ‘We zien elkaar ook gewoon weinig. Jij gaat vroeg naar bed, ik blijf laat wakker. Het is niet ideaal. Dan verlies je elkaar een beetje.’
Orya kneep weer in zijn hand. ‘Een beetje dichter bij elkaar komen zou goed voor ons zijn, toch?’
‘Een klein beetje,’ zei Marcello. ‘Iets minder spanning.’
‘Iets minder spanning,’ herhaalde Orya.
De twee mannen waren nu bijna bij hen en ze moesten zich tegen de muur drukken om hen te laten passeren. Toen ze voorbij waren, maakten Orya en Marcello zich weer los van de wand.
‘Een beetje minder spanning,’ herhaalde Orya.
‘Precies,’ antwoordde Marcello, en samen liepen ze de kamer in.

Op het moment dat zijn natte tong het blad raakte, vloeide de spanning weg uit zijn lijf. Hij wist niet wat hij had verwacht: een schok, een steek? In ieder geval meer dan dit. Het had al met al toch een hoop geld gekost. Hij voelde slechts het natte, ruwe blad tegen zijn tong. Minuscule haartjes die langs zijn roze vlees streken. Hij zag zichzelf van bovenaf, een volwassen man die een plant likte, en schaamde zich.
‘Maak je geen zorgen, Marcello,’ zei de dokter. ‘De sporen doen hun werk.’
Marcello keek haar schuin aan, zijn tong nog altijd tegen het blad gedrukt. De dokter knikte, en hij haalde zijn tong weer naar binnen. Proefde hij iets? Heel licht, in de verte, iets wat zich nog het beste als brandnetel liet omschrijven.
Marcello stond op, knikte vanuit een vreemde eerbied naar de planten, en ging weer naast Orya zitten.
Voor hij er erg in had, zat ze op hem. Ze kuste hem hard en snel, met vochtige lippen. Ze likte zijn tanden. Hij greep haar haren vast en duwde zijn tong bij haar naar binnen. Dieper. Steeds dieper. Draden speeksel vermengden zich met elkaar. Hun monden begonnen pijn te doen. Toen ze uiteindelijk opkeken, stond de dokter vriendelijk bij de deur te wachten.

Eenmaal weer thuis telefoneerde Orya met een vriendin terwijl Marcello naar het knipperende lampje van de vaatwasser keek. De teleurstelling die hij had ervaren toen hij zijn tong op de plant had gelegd, was nog niet verdwenen.
Met iets meer geweld dan hij wilde, opende hij de vaatwasser en haalde het nog warme, handgemaakte kopje eruit. Hij bekeek de kleuren aandachtig. Ze leken niets aan intensiteit verloren te hebben: de schildering van een galopperend paard was nog even helder als altijd. Hij wilde het kopje omhooghouden om zijn punt aan Orya te bewijzen, maar toen hij haar aankeek, werden zijn ogen plotseling waterig. Hij veegde de tranen verward weg.
Orya, die nog altijd vrolijk met haar vriendin kletste, keek hem verbaasd aan.
‘Sorry…’ stamelde hij zacht.
‘Is het goed als ik je later even terugbel?’ 
Ze hing op en legde haar hand op zijn arm.
Zijn schouders schokten hevig, terwijl hij de tranen van zijn wangen bleef vegen. ‘Ik snap het,’ zei hij tussen het snikken door. ‘Ik begrijp het gewoon.’ Hij boog voorover en liet zich tegen Orya vallen.
Zij, wankelend onder zijn gewicht, omhelsde hem stevig. ‘Wat snap je?’
Met een trillende hand hield hij het kopje omhoog en zette het op het aanrecht. ‘Sorry…’ stamelde hij, en hij liet zich tegen zijn vriendin aan vallen.
‘Het is al goed, joh,’ zei ze. ‘Het geeft toch niet.’
Zijn gezicht was rood, zijn ogen bloeddoorlopen, maar hij was gestopt met huilen.
‘Misschien moet je even gaan liggen,’ zei Orya. ‘Het is een rare dag geweest. Ik voel het ook.’
Marcello knikte.
‘Het is een beetje vervelend,’ zei ze, ‘maar ik moet nu gaan. Ik heb een eetafspraak. Maar ben jij oké?’
‘Ben je vanavond niet thuis?’ vroeg Marcello. De tranen begonnen weer achter zijn ogen te branden.
‘Nee, dat wist je toch? Maar ik maak het niet te laat, ik beloof het.’
Ze draaide zich om, pakte haar jas van de kapstok terwijl Marcello haar volgde en legde haar hand op de klink. Zo bleef ze staan. Een seconde of vijf. Toen draaide ze zich om. Haar make-up was uitgelopen. Ze liet haar jas op de grond vallen, liep op Marcello af, en voor ze er beiden erg in hadden, lagen ze ineengestrengeld op de vloer. Ze trokken hun bovenkleding uit en smeten die door de hal. Halfnaakt drukten ze zich tegen elkaar, hijgend, zoenend. Marcello voelde de ademhaling van zijn vriendin stijgen en dalen. Hij legde zijn hand op haar buik en voelde hoe zijn ademhaling synchroniseerde met die van haar. Alles werd rustig. Alles bleef kalm. Hij zette zijn vingertoppen in haar huid, die zacht voelde als aarde. Kartelige bladeren strekten zich uit als vingers. Het bloed groen door de aderen. De tongen prikkelend als distels. Wortels schoten in diepzwarte aarde. Hij sloot zijn ogen en drukte zijn gezicht in Orya’s hals. Met zijn ogen dicht zag hij kraakhelder het beeld van de twee planten, die hun groene, vlezige stengels in elkaar draaiden, zo strak en stevig dat het kraakte, en druppels sap langzaam door de gescheurde huid naar buiten kwamen. ¶

Tom Hofland (1990) is schrijver en podcastmaker. Hij schreef vier romans en een verhalenbundel. Zijn derde roman, De menseneter (2022), werd bekroond met de BNG Bank Literatuurprijs en de City of Como International Literature Award. Zijn werk wordt in meerdere talen vertaald.

Meer van deze auteur