Voedselafval, maandag 13 oktober 2014. Locatie: Roti Recycling B.V.

Henk Wildschut

Waarschijnlijk is het half verdroogd suikerriet dat tussen het huisvuil en bouwpuin terecht is gekomen. De roodbruine koe staat in de berm van de doorgaande weg, tussen de winkels en marktkramen, op haar dooie gemak van het riet te eten. De latemiddagzon stooft alle gebouwen, auto’s, de lichamen van mensen en dieren. De koe snuffelt om de verweerde plastic tassen en verpakkingen, het ingedroogde eten en de frisdrankflessen heen en doet zich te goed aan de duimdikke stengels, die onweerstaanbaar zoet zullen zijn. Ze kijkt af en toe naar het passerende verkeer terwijl haar kaken malen. Haar blik onverstoorbaar, halfdicht, een beetje stoned, zo onder die afstaande oren die af en toe flapperen om hinderlijke vliegen af te schudden.

Ik zit in een geparkeerde terreinwagen te wachten op vrienden die in een staatsdrankenwinkel ijskoud bier en een fles whisky kopen, voor later op de avond, om het einde van onze expeditie in de Indiase Araku-vallei te vieren. Op die manier ben ik lang getuige van de koe op de vuilnishoop. Dat deze koe al lang hier in de zon zich te goed staat te doen aan het afval, of dat hier eerder een zusterkoe stond, blijkt als er een kleine oude vrouw langskomt in een helderblauwe sari en met een witte shawl over haar hoofd. In haar hand het hengsel van een mintgroene plastic teil, die bij iedere stap bungelt. Ze bukt kort en snel als ze achter de koe passeert, raapt een opgedroogde plak koemest op en doet die in de teil. Zo ging het ook in de bergdorpen waar we eerder vandaag waren, waar de koeien, kippen en schapen vrij rondliepen, door de staten, over het erf en ook over de akkers, en er hun mest achterlieten. Op de hoeken van ieder straatje in het dorp stond een kom of emmer met de bijeengeraapte koemest.

Wat daar nog een beeld van een traditionele kringloop van mest en oogsten was, van eerbied voor de cyclus van het leven, heeft hier, door de koe op de vuilnishoop, een verontrustend effect. Mens en dier scharrelen gezamenlijk tussen het afval hun voeding bij elkaar. Tussen wat giftig, ziekmakend, weerzinwekkend is. Mij schiet het moment te binnen van de chique bruiloftsgasten in het peperdure hotel in Mumbai. Ik zat in de lobby en keek een zaal in. Ze zaten piekfijn uitgedost rond een tafel met drankjes en hapjes, allemaal smetvrezig in de weer met servetjes, omzichtige gebaren, wijzend naar de obers die met gehandschoende handen de schalen en glazen af en aan droegen. De weerzin op hun gezichten bij de gemorste druppel saus op het tafelblad.

In die terreinwagen besef ik dat ik hier een historische constante krijg opgediend. Een archaïsche leugen. Er zijn mensen die leven in de onontkoombare nabijheid van afval, in de schemerzone waarin afgedankte goederen nog door de laagste regionen van de maatschappij worden hergebruikt, of door dieren of ongedierte worden geconsumeerd, waarna het echte afval overblijft, dat niemand meer wil waarnemen, waar niemand voor wil zorgen en dat dus ontkend wordt. Ook al maakt het iedereen ziek.

En er zijn mensen in wier leven afval geen rol speelt en dus zogenaamd niet aanwezig is. Zij hebben bedienden, apparaten en procedures die alles wat zijn doel gediend heeft snel laat verdwijnen. Buiten beeld is het geen bedreiging of verstoring van de schone orde, geen belemmering voor de aandacht voor het geestelijke, het hogere, datgene wat verheven is boven de wereld van zweet, moeite, oorsprong, bloei, verval, dood en rotting. Uiteindelijk, of het nu om winst en geld, de onsterfelijke ziel, de objectieve ratio of het hiernamaals met Jezus of Brahma gaat, het is steeds die directe bevoorrechte relatie met dat wat niet sterfelijk, niet tijdelijk, niet menselijk is, die de basis vormt voor de waan van superioriteit. Zij zijn de natuurlijke heersers over de mensen die gevangenzitten in de cyclus van overleven, voortplanten, onwetendheid, zelfdestructie en afval. Twee soorten mensen, de door het eeuwige en hogere geïnspireerden en de onverlichte, zwoegende, zwakke en sukkelige massa, die niet verder kan kijken dan werken en sterven, lust en verrotting. Echte mensen en halve dieren.

Het is benauwd in de terreinwagen. In een paar minuten ontwikkel ik, kijkend naar de koe op de vuilnishoop, een felle haat tegen iedere vorm van metafysica, religie, mystiek, sciëntisme, al het weerzinwekkende gelul over het eeuwige, hogere, absolute en zuivere. Het zijn doorzichtige smoesjes voor ordinair roven, vernederen, terroriseren en hersenspoelen. Het verdonkeremanen van de onwelkome en pijnlijke waarheid dat niemand meer recht op de aarde heeft dan een ander. Met welk recht onderwerpen en gebruiken mensen dieren? Het is duizenden jaren geleden begonnen en al zijn er altijd mensen geweest die de leugen van het bovennatuurlijke hebben doorzien, hij is in allerlei hedendaagse gedaanten nog altijd populair. Ook de gekoeioneerden van deze wereld geloven enthousiast in eeuwige groei, de genezing van alle ziekten, de vergeving van hun zonden, de terugkeer naar de zuivere waarden, de superioriteit van hun eigen religie en de goede afloop van de geschiedenis. Allemaal wensdenken in de hoop de dood weg te toveren, die van ieder van ons, van de aarde, van de zon, van het hele universum. Het is om wanhopig van te worden.

Gelukkig zakt die opflakkerende woede snel weg als mijn vrienden het portier openen en me twee koude, van de condens kletsnatte halve liters Kingfisher-bier in handen drukken. Vanavond zal het wel lukken mijn woede tegen het bovennatuurlijke te parkeren.



Groter dan de piramides van Gizeh

Weer thuis in mijn werkkamer blader ik door Underworld, de grote roman van Don DeLillo die in 1997 verscheen. Het is een monumentaal boek dat probeert de heldhaftige en ook verziekte ziel te tonen van vijftig stormachtige jaren Amerikaanse geschiedenis, je zou kunnen zeggen, van hoogtepunt tot aan een onmiskenbare deconfiture, tussen grofweg 1950 en 2000. Centraal staat Nick Shay, opgegroeid in de New Yorkse Bronx en van beroep waste manager, net als zijn beste vriend Brian Glassic. Beginnend in 1992, wordt in zes delen teruggewerkt naar het begin van de jaren vijftig, beter nog, die ene dag, 3 oktober 1951, waaraan de proloog gewijd is. Die speelt in het honkbalstadion waar Bobby Thomson door een spectaculaire homerun, in de laatste inning, in één klap de New York Giants de winst in de World Series bezorgt over de Brooklyn Dodgers. De bal belandt in de handen van de jonge zwarte honkbalfan Cotter Martin, terwijl even verderop in hetzelfde stadion J. Edgar Hoover, de gevreesde directeur van de fbi, bericht krijgt dat Sovjet-Rusland een kernproef heeft gedaan met een waterstofbom, waarmee de wapenwedloop en de Koude Oorlog is begonnen. In een epiloog wordt het heden opgeroepen van New York zeven jaar na de val van de Sovjet-Unie, een tijd van onstuimige economische groei en overmoedig optimisme. De belofte van wereldvrede, welvaart door globalisering en het met wensdenken volgepompte internet verhullen niet hoe gruwelijk de keerzijden zijn van de geschiedenis van de afgelopen vijftig jaar. Bewakingscamera’s leggen vast hoe Esmeralda, een dakloos meisje van twaalf in de Bronx, wordt verkracht en als afval van het dak wordt gegooid. Volgens sommigen verschijnt haar gezicht even als hedendaags wonder op een ongebruikt billboard.

De wederwaardigheden van de legendarische honkbal, die decennia later in Nick Shays bezit komt, de geschiedenis van de Bronx, de Amerikaanse obsessie met kernwapens en kernafval, ze zijn allemaal verbonden met Nicks wereldbeeld dat helemaal draait om de wonderbaarlijke en monsterlijke manier waarop de ontwikkeling van de Amerikaanse welvaart, cultuur en wereldheerschappij spectaculaire overdaad voortbrengt en tegelijk grote schade aanricht en enorme bergen giftig en levensgevaarlijk afval oplevert, waar geen plek voor is, geen oplossing of verlossing voor komt.

Nicks vriend Brian bezoekt de grootste vuilnisbelt van het land, de legendarische Fresh Kills Landfill op Staten Island New York. Hij weet: naast de Chinese Muur is dit het enige menselijke bouwwerk dat je vanuit de ruimte kunt zien. ‘He imagined he was watching the construction of the Great Pyramid at Giza – only this was twenty-five times bigger, with tanker trucks spraying perfumed water on the approach roads. He found the sight inspiring. All this ingenuity and labor, this delicate effort to fit maximum waste into diminishing space. The towers of the World Trade Center were visible in the distance and he sensed a poetic balance between that idea and this one. Bridges, tunnels, scows, tugs, graving docks, container ships, all the great work of transport, trade and linkage were directed in the end to this culminating structure. And the thing was organic, ever growing and shifting, its shape computer-plotted by the day and the hour. […] His job was not about engineering or transportation or source reduction. He dealt in human behavior, people’s habits and impulses, their uncontrollable needs and innocent wishes, maybe their passions, certainly their excesses and indulgences but their kindness too, their generosity, and the question was how to keep this mass metabolism from overwhelming us.’ (Underworld, p. 184)

In 1997 kon DeLillo niet weten dat door de aanslagen van 11 september 2001 ook die torens van het World Trade Center afval zouden worden. Ook al was een halfjaar eerder besloten de grote Fresh Kills-vuilnisbelt te sluiten, het puin van Ground Zero werd daarnaartoe gebracht, ook om de fragmenten van de stoffelijke overschotten van de slachtoffers te kunnen opsporen. Inmiddels is Fresh Kills al meer dan vijftien jaar bezig een park te worden, zodat je er kunt wandelen en sporten. Er staat een monument voor de slachtoffers van 9/11 omdat met de laatste puinresten ook nog veel menselijke overblijfselen ondergronds zijn verdwenen.

Het ontkende en verstoten deel van het succesvolle, welvarende Amerika, daarvoor staat afval in deze roman. Ook in het leven van de personages treedt steeds hetzelfde mechanisme op: de begeerte die van alle voorwerpen en mensen instrumenten maakt en alle gewelddadige gevolgen van die radicale versimpeling weigert te horen en te zien, met nog meer geweld buiten beeld drukt en probeert te vernietigen. Altijd tevergeefs. In de epiloog woont Nick in post-Sovjet-Kazachstan een demonstratie bij van een illegale maar winstgevende manier van afvalverwerking: ondergrondse nucleaire explosies die nucleair afval vernietigen en kleine atoomwapens ‘opruimen’. Tot die absurditeit leidt het businessmodel van waste management. Het is misdadig en vooral tevergeefs. What we excrete comes back to consume us.



Het internet is niet bovennatuurlijk

In de epiloog van Underworld schrijft DeLillo: Is cyberspace a thing within the world or is it the other way around? Which contains the other, and how can you tell for sure? Amper dertig jaar later vragen we ons bezorgd af hoe het moet met de exponentieel groeiende energiebehoefte van de online wereld. De productie van bitcoins alleen al kost meer energie dan wat een miljoen huishoudens nodig hebben. En dat betekent heel reële, meestal op Chinese kolen gestookte energiecentrales. De afvallogica is ook op de ontwikkeling van artificial intelligence van toepassing. In Code Dependent, Living in the Shadow of AI doet Madhumita Murgia verslag van haar onderzoek naar de honderdduizenden slechtbetaalde arbeiders die lange dagen maken om tags aan te maken voor de enorme bergen teksten en beelden waarmee de large language models worden getraind waarop AI draait. Het zijn berooide professionals, vaak migranten, of werkloos geworden technici, verpleegkundigen, creatieven, leraren, die de vergeten, geestdodende en onder uitbuitende omstandigheden geleverde arbeid leveren die noodzakelijk is voor het zo schone en futuristisch ogende succes van AI.

Het doet sterk denken aan de woede die in me opflakkerde toen ik over die koe op de vuilnisbelt ging nadenken. Online lijkt er geen fysieke weerstand te bestaan tussen ruimte en tijd, tussen woorden en lichamen, tussen waarheid en getallen. Alles is abstract en gecodeerd en zo snel als het licht geworden. Net als met geld vergeet je door de schijnbaar bovennatuurlijke alomtegenwoordigheid en abstracte inwisselbaarheid van online content waarvan iets gemaakt wordt, wie het maakte, hoe wat je ziet vervoerd werd, en wie er bedrogen en opgelicht is onderweg. Wie er werd uitgebuit, wat er moest worden vernietigd, wat er aan afval moest worden geproduceerd en waar dat gebleven is, wie ernaast woont of nog erger, wie er leeft van het afval, naast en op het afval. De werkelijke gevolgen en kosten, de schade en het onrecht worden systematisch weggetoverd.



Bij de filosofie te rade gaan

Om wat te kalmeren en af te komen van de bozige radeloosheid waar ik mezelf in vast gedacht heb, besluit ik in de dagen erna filosofische boeken te lezen, die met wat meer afstand en overzicht, wat meer nuchterheid en relativering deze problematiek bekijken. Zo lees ik Apocalypsofie, over recycling, groene groei en andere gevaarlijke fantasieën, geschreven door Lisa Doeland en vorig jaar verschenen. Ze is bezig een proefschrift af te ronden waarin ze een filosofisch onderzoek naar afval doet. Ik bel haar op en vraag of ze daarover met me wil praten, omdat ik dringend behoefte heb aan verhelderend inzicht in die materie. Gelukkig wil ze afspreken. We zijn de eerste klanten op een Amsterdams terras. In het telefoongesprek had ze het over afval als de onheilspellende aanwezigheid van een spook. En dus vraag ik haar daar te beginnen. Waarom kiest ze het beeld van een spook?

‘Een spook is een onbestemd en ambigu wezen. Het bestaat, sticht onrust, maar bestaat ook weer niet. Het is buiten beeld, buiten de algemeen geaccepteerde orde van de dingen. Net als afval heeft het iets ongrijpbaars. Spoken ontlenen hun energie meestal aan onopgeloste kwesties: nooit vereffende schulden, ongewroken onrecht, onverteerde kwesties, onverwerkt verlies en leed. Unfinished business. Spoken kun je dus goed zien als figuren die ethische en zelfs politieke kwesties belichamen. Als het spookt wordt de orde verstoord, er rijst angst voor het onbekende. Ook al denken we dat we een feilloos en efficiënt afvalsysteem hebben, waarin we van alles en nog wat hergebruiken en recyclen, het allergrootste deel van al het afval is uiteindelijk datgene wat we niet kunnen gebruiken. Het belandt op een berg, we begraven het, we dumpen het in zee, of in landen in Afrika en Azië. Wat we afstoten is blijkbaar onverteerbaar. Maar ook buiten beeld blijft het bestaan en veroorzaakt het problemen en onrust.

We leven in een tijdperk waarin afval geen plek heeft, waarin alles nuttig is, een doel heeft, een bron van productiviteit is, maar waarin het wel aan de lopende band wordt geproduceerd. Heel veel afval laat zich helemaal niet recyclen, wordt gedumpt en hoopt zich op. Hoe kan dat? Volgens milieuhistoricus Marco Armiero leven we niet in het antropoceen, dat de invloed van de mensen op de planeet als geologisch duidt en dat de aandacht vestigt op hoe de menselijke invloed aan aardlagen af te lezen is, maar in het afvalceen. Hij schreef een boek met de titel Wasteocene, Stories from the Local Dump. In plaats van het woord “antropoceen”, dat de invloed van de mensen op de planeet als een geologisch tijdperk aanmerkt, pleit hij voor de term “wasteocene” omdat het de aandacht vestigt op het biologische aspect. Bovendien benadrukt het de gevolgen voor mensen directer. Ook de machtsverschillen, de uitbuiting en ongelijkheid worden sneller zichtbaar. De afvalstoffen van de industriële mensenwereld hebben de voorwaarden voor het leven aangetast, het is een biologisch tijdperk, een hoofdstuk in het verhaal van het leven. Plastic is een goed voorbeeld. Zodra we het uit de keten van extractie, productie en consumptie hebben gehaald is er geen plaats meer voor en wordt het afval. Het heeft zijn bruikbaarheid verloren. Maar inmiddels veroorzaakt het een wereldwijde ramp. We kennen de gevolgen voor vogels, vissen en zeezoogdieren, we weten van de plasticsoep. Maar wat micro- en nanoplastics in ons voedsel en dus in onze organen, onze hersenen doen, daar hebben we maar een schimmig idee van. Onbekend en uiterst griezelig. Hetzelfde geldt voor pfas, landbouwvergiften, kunstmest of nucleair afval. De verstorende en giftige werking ervan gaat nooit meer weg en blijft terugkomen als een spook. We blijven die spoken ontkennen, bezweren, verdrijven, maar het lukt niet.’

Welke vormen van onrecht, uitbuiting en niet-vereffende schuld is er met die spoken van afval opgeroepen?

‘Als je een paar decennia in Dordrecht naast de Chemours-fabriek woont met je familie, dan is je lichaam gebruikt als afvalemmer, als reservoir voor de giftige stoffen die zijn uitgestoten. Er zijn grondstoffen onttrokken aan de aarde, die zijn bewerkt en in winstgevende producten omgezet. De rest, het onverteerbare, het giftige pfas in dit geval, is gedumpt. In jou. Zo gaat het wereldwijd. Hoe rijker je bent, hoe makkelijker je je kunt beschermen tegen dit soort schade. Het systeem van extractie, productie, consumptie en dumpen gaat gepaard met enorme ongelijkheid.

Er is iets gebeurd waardoor we ons op een vreemde manier zijn gaan verhouden tot onze omgeving. Dat we onszelf niet meer als een onderdeel van de omgeving beschouwen, maar denken dat we daarbuiten staan. Niet meer verweven en afhankelijk, maar onkwetsbaar. De Engelse filosoof Locke heeft het over terra nullius, niemandsland dat daar maar ligt te niksen, en dat ontgonnen moet worden. Vlak bij huis en aan de andere kant van de wereld. De toe-eigening daarvan is niet alleen redelijk, het is ook een plicht. Het idee is dat je daar zomaar alles naar je hand kunt zetten en weghalen voor je nuttige plan, je winstbejag, en dat de gevolgen daarvan, alle verstoringen en misdaden die je begaat, op magische wijze verdwijnen. Er is geen schade, geen afval, geen repercussie, geen schuld. Het is gratis. Dat is een koloniale denkwijze. Maar is daar niet toe beperkt. Denk ook aan de onteigening en privatisering van de meenten, de gemeenschappelijke landerijen van de boeren, door edellieden en rijke burgers, in de achttiende en negentiende eeuw, door heel Europa. Ook met het argument dat ze geen of onvoldoende waarde hadden, dat er verspilling plaatsvond – dat wil zeggen in markteconomische zin. De leefomstandigheden en rechten van de boeren deden niet ter zake. Het gevolg is dat de mensen van het platteland verdreven werden, en in de steden in een positie kwamen waarin alle ontbering, risico, schade en uitbuiting samenkwamen. Nevenschade, afval van de ontginning van de zogenaamde woeste gronden. Ik ben er nog niet helemaal uit, maar ik denk dat allerlei vormen van vroeg- of protokapitalisme wel aan de oorsprong liggen van het Wasteocene of afvalceen waar we nu in zitten.’

Veel mensen erkennen wel dat er iets fout is gegaan, maar meer als een te repareren incident van een verder onontkoombaar proces van vooruitgang. Hoe denk je daarover?

‘Een gevaarlijke illusie. Ondanks mijn mi­lieubewuste opvoeding en mijn interesse voor het probleem voel ik toch veel verwarring en onzekerheid: hoe moet ik handelen, en vooral: waar ben ik eigenlijk voor toegerust? Dat wortelt, denk ik, in het feit dat ook voor mij het consumptiekapitalisme het water is waarin ik zwom en zwem. Dáárbinnen heb ik geleerd me staande te houden. Maar wat als dat systeem piepend en krakend in elkaar stort? Is de afstand van de meeste mensen, juist de mensen die het meest lijden onder het systeem, tot de natuurlijke omgeving niet zo groot geworden dat ze de kennis en de vaardigheden niet meer hebben om zich voor te stellen hoe het anders kan? En dat je dus het idee overneemt dat het een noodlot is, een natuurlijk gegeven, dat dit nu eenmaal de enige manier is waarop we als mensen kunnen overleven.’

Terwijl het juist een zelfdestructieve en wrede manier is om met mensen, dieren, planten en dingen om te gaan!

‘Juist. Met mijn onderzoek doe ik ook een poging om te laten zien waar het probleem zit en dat er wel degelijk andere manieren zijn om te leven, te overleven en te produceren. En dat die altijd hebben bestaan. Ik ben me nu aan het verdiepen in de denkwereld van de oorspronkelijke bewoners van Noord- en Zuid-Amerika, en wat steeds terugkomt is het begrip wederkerigheid. Dat je niet zozeer iets neemt als wel krijgt, en dat je in ruil daarvoor iets moet offeren en de omgeving weer moet voeden, teruggeven aan je omgeving. Ook al snap je niet precies wat je aan wie geeft. Aan de basis ligt een voedende relatie tot de omgeving die gegroeid is in het besef dat we ecologische wezens zijn. Een belangrijke notie die lijnrecht tegen de gedachte ingaat dat er een “buiten” is, een ruimte die van niemand is, dat er een gratis, neutrale manier is om grondstoffen te onttrekken, door alles en iedereen ondergeschikt te maken aan je waardecreatie, oftewel ophoping van kapitaal, en dat je je afval en andere “externaliteiten” vervolgens ook weer ergens kunt dumpen. Er is een direct verband tussen die agressief anti-ecologische positie en de uitbuiting en onderdrukking die ermee gepaard gaat.

En dit alles speelt zich af tegen de achtergrond van de kennis die we hebben sinds Grenzen aan de groei, het rapport van de zogenaamde Club van Rome uit 1972. Dat er grenzen zijn is een héél belangrijk inzicht, maar de planeet is geen model met knoppen waarin we naar believen kunnen draaien om alles soepel te laten verlopen en tot een soort stilstand of equilibrium te komen. Die fantasie over de ontwikkeling van een soort buitenperspectief van waaruit we de boel kunnen overzien, controleren en managen is gevaarlijk. Oneindige groei is een rampzalige fantasie. Ik snap dat het in tijden van extinctie verleidelijk is om te streven naar een staat waarin we wat langer kunnen bestaan zoals we dat nu doen, maar het berust op een ontologisch misverstand. De Amerikaanse filosoof Thomas Nail legt dat goed uit. De aarde was altijd al instabiel en in beweging, en door de menselijke invloed wordt dat proces nu versneld. Ik zou zeggen dat dát extinctie is. Soorten zijn altijd in ontwikkeling en soms verdwijnen ze helemaal, maar als dat ineens in sneltreinvaart gaat, noemen we dat extinctie. Nail drukt ons op het hart met de flow van planetaire processen mee te gaan en er niet tegenin te werken. De aarde is eindig, alle leven op aarde sterfelijk. Ook de energie van zon en wind is niet gratis. Alles wat we doen kost iets. Of beter gezegd: doet iets. Bovendien gaat het over heel complexe systemen, die steeds veranderen en in ontwikkeling zijn, en onze kennis voortdurend op de proef stellen. We moeten vuile handen durven maken, erkennen dat er geen volmaakte oplossing is en verantwoordelijkheid nemen voor de gevolgen van onze keuzes.’

Op de fiets terug door de zonnige stad, langs de statige huizen aan de Amstel, met hun gewelfde balkons onder gestreepte markiezen, vol met bloeiende potplanten en gezellige zitjes, komt alles vredig en aantrekkelijk op me over. De zon op de heen en weer zwaaiende paardenstaart van de schoolmeisjes die wegfietsen bij het stoplicht, de geïmproviseerde en ogenschijnlijk chaotische maar toch organisch efficiënte manier waarop de stroom fietsers zich door het verkeer beweegt. Wat is het goed hier! Zelfs de opkomende trek die ik voel is eigenlijk prettig, een soort voorpret die verwijst naar de lunch die ik thuis ga maken. En dat, terwijl ik natuurlijk gevels passeer waarachter de meest verschrikkelijke dingen gebeuren, afschuwelijke plannen worden uitgedacht, die dichtbij en ver weg verwoesting en menselijke ellende aanrichten. De schimmen die ik achter die balkons met de geurende oleanders zie bewegen, zijn medeplichtig aan het hele verrotte systeem, net als ikzelf. Als ik thuis op het balkon sta, tussen mijn oleander en hortensia, kan een passant hetzelfde van mij denken. Niet allemaal op dezelfde manier, maar we zitten er allemaal tot aan de nek in vast, de vuilnishoop van de geschiedenis.

met dank aan Lisa Doeland

Dirk van Weelden (1957) is schrijver en redacteur van De Gids. Hij debuteerde in 1987 samen met Martin Bril met Arbeidsvitaminen. Het abc van Bril & Van Weelden, daarna in 1989 solo met Tegenwoordigheid van geest. Hij schreef romans, novellen en bundels met essays en verhalen. In 2022 verscheen zijn meest recente titel: Het voorbeeld van hun liefde.


Meer van deze auteur