0

blote voeten op asfalt dat barst
een nieuwe tijdrekening begint
vanaf de vloed die blijft komen
er wordt afgeteld naar een knal

nog maar weinigen lopen op land
enkelingen waden tot aan de kuiten
met wat laatste bezittingen
op een vlot achter zich aan
het is geen nieuws dat kinderen
als eersten het eten laten
de rand van de wereld afdrijven
laat ons de andere kant op kijken

de wensput is overgelopen
we bleven hem toewerpen wat we wilden
ruilen voor iets ondenkbaar beters
zoals de eindigheid van koude seizoenen

nu breken arken stuk op het ijs
dat ’s ochtends onder de naderende zon
weer omsmelt tot water
langs onze aangroeiende vinnen

1

je verbrandt de doden in een ondergaande gloed
al wie verloren is, draag je
ritueel mee op de schouders
water ontneemt hun gewicht

je vergeet een scherp voorwerp
toe te voegen aan de urn op je rug gebonden
toch heb je een oude naald op zak
een scherf, een graat van je eigen lichaam

je bent al te ver heen, stookt een vuur
op de buik van het eiland waar je even rust
het loeit en zinkt naar een verdronken stad
de golven nemen jou en de vonken mee

met tegenzin maak je de kruik open
hier ademen betekent water zuigen
slikken en braken, ontsnappende
as glijdt je open mond in
duisternis maakt zien overbodig
het sterven begint
je verwart het met leren
ademen onder water

2

op de bodem van de zee
graast een dochter naast haar moeder
boven hun hoofd drijft de oude wereld voorbij

wat verderop scheuren tanden
de huid van een gezonken schip open
een volk stroomt blind naar binnen

slechts een paar van hen hebben nog ogen
sturen de anderen met geluid
in de goede richting

de jagers plunderen al wat glanst
in zonlicht dat door donker water breekt:
het heeft waarde voor wie nog een schim kan zien

ze glippen geruisloos langs elkaar
kijken de ogen uit hun handen
laten zich in geen netten strikken
het gezwollen lichaam van een oude man dwaalt
als een vreemde tussen het volk
terwijl het naar de oppervlakte stijgt
laat het elke hoorndrager onberoerd

zijn drietand splijt geen rotsen meer
wat blijft liggen tussen het wrakhout
is aangetast

3

je gevorkte staart
slaat het inheemse ritme
van schuimkoppen in de wind

vrouwen lachen spitse tanden bloot:
geen god die met graten huizen bouwt
zwemt hier nog tussen de haaien

op schamel land verzwelgt water elke nieuwe stad
elke belofte die je steeds weer optrekt
uit aangespoelde botten

’s nachts leeft de menigte onder een laag ijs
— een spiegel met rode randen —
voedt zich met zichzelf in haar slaap

wil je vluchten, druk dan je voorpoten
tegen je borst, genereer snelheid
stroomlijn je lichaam

4

soms rijst een nieuwe stam
als een eenzaam eiland
bezaaid met rotsen en pokken
als rustplaats voor vogels
die eeuwig in kringen vliegen
op zoek naar verloren land

huid rimpelt hier al lang niet meer
dan het water vraagt
opnieuw sluit het volk de ogen voor zout
poetst zijn schubben op tot oorlogsschild

de stam schenkt zoet water
slaat soms een bron in eigen schoot
niemand hoeft zacht te zijn
om te baren, een kind
aan de borst te drukken

Elise Vos (1984) is slavist en dichter. Haar debuutbundel Bolster verscheen in 2024. Haar gedichten worden gepubliceerd in o.a. Het Liegend Konijn, Tirade, Deus Ex Machina, Poëziekrant en Hollands Maandblad.

Meer van deze auteur