Ze ging haar voordeur binnen, griste de post van de mat en liep er direct mee door naar de keuken, waar ze met haar jas nog aan en het stapeltje enveloppen in haar hand aan tafel ging zitten. Ze had al wel gezien dat er weer een brief van hem tussen zat, de vierde in twee weken, maar maakte geen aanstalten die of welke andere brief dan ook te openen. Ze verroerde geen vin, spitste de oren.
     Van buiten klonk, licht verwaaid, het geluid van het draaiorgel dat ze eerder op straat was gepasseerd. Een geluid waar ze, zeker als ze zelf binnen zat, altijd tegelijk opgewonden en melancholiek van werd – alsof haar gevoel niet kon kiezen tussen de twee werelden van verlangen die het orgel fluitend en rinkelend en trommelend bijeenriep: die van de herinnering en die van de verwachting. Van kinds af aan was ze ook altijd al gefascineerd geweest door de mannen die bij het orgel hoorden, en die met lange armen aan het wiel draaiden of heel nadrukkelijk met hun metalen centenbakje rammelden. Ze hadden iets avontuurlijks en exotisch, die mannen, als zigeuners of zeelieden, en iets uitdagend brutaals in hun houding. Een houding die ze in het jaar dat ze met Mark in Californië had doorgebracht, had teruggezien bij een bepaald type mannen-zonder-vast-adres dat je daar vaak aan het werk zag in de bouw of als vuilnisophaler of parkeerwacht. Mannen die het was gelukt om, balancerend op de rand van maatschappij en zelfkant, hun waardigheid te behouden, in combinatie met een ontregelend soort onbeschaamdheid. Je weet, als je ze ziet, dat hun gezichten langzaam maar zeker verfomfaaid zullen raken door drank en gal, en dat ze het op den duur onherroepelijk afleggen tegen degenen die hun school hebben afgemaakt, huizen hebben gekocht, de advocatuur zijn ingegaan. Niettemin beschikken ze over een benijdenswaardig soort kracht, als die van veroordeelden. Ze richten het woord tegen wie ze willen, kunnen iedereen onomwonden de waarheid zeggen. Heel aantrekkelijk had ze dat gevonden, en dan waren ze vaak ook nog eens lang niet onknap om te zien: ruig, gehavend, maar op zo’n manier dat ze net zo goed beroemde acteurs konden zijn of minimalistische dichters of singer-songwriters. Opeens zag ze, als vlekken voor haar ogen, de spreeuwen voor zich zoals die aan de slingerende weg waar ze met Mark had gewoond altijd op en neer hipten tussen de bumpers van geparkeerde auto’s, met daarachter, in de verte, oogverblindend en wit oprijzend vanuit de nevel, de stad.
     Toen het straatorgel midden in een blikkerige roffel stilviel, schikte ze de brieven in haar hand tot een waaier en bekeek ze zoals een beroepspokeraar naar zijn kaarten kijkt – om ze dan met een snelle polsbeweging van zich af te gooien wanneer hij ziet dat zijn hand niet goed genoeg is om mee door te spelen

Roel Bentz van den Berg (1949) studeerde filosofie. Behalve schrijver was hij ook radiomaker bij het VPRO-programma De Avonden en medewerker van NRC Handelsblad. Van zijn hand verschenen meerdere essaybundels, waarvan Zapdansen (2005) de Jan Hanlo Essayprijs Groot kreeg. In 2016 verscheen zijn meest recente roman Het naderen van een brug. 

Meer van deze auteur