Redactioneel
What ghost is this that walks with me;
always in darkness walks with me?
– Conrad Aiken
De geesten die ik doorgaans tref maken altijd een behoorlijk gehaaste indruk – gepresseerd is het woord, vanwege de urgentie die erachter zit, alsof ze een enkelband dragen en weten dat er wat voor ze zwaait als ze straks niet op tijd terug zijn. Waar dat dan ook moge zijn, want de traditionele onderkomens van het hiernamaals zijn lang geleden al failliet verklaard en opgedoekt, en de schimmen zijn de straat op gestuurd met de vage boodschap dat er misschien ergens aan de rafelranden van de stad nog wel een plekje beschikbaar was in een oud fabrieksgebouw dat binnenkort onder de slopershamer zou komen. Moeten ze wel op tijd binnen zijn, anders kunnen ze het verder vergeten.
En niet alleen zij, ook hun nabestaanden, die dan opeens kwijt lijken te zijn wat zo’n geest hen nog had willen meegeven aan bagage. En bagage is het – al die karmische troep waar je, om nog een beetje een kans te maken hier ooit weg te komen, als geest niet mee wilt blijven rondzeulen. De vader van Hamlet weet er alles van. Misschien dat dáár dat nerveuze gedoe vandaan komt, die schichtigheid: de gejaagdheid van de junkie, met dezelfde zeurderigheid ook. ‘En je had me nog zo beloofd dat.’ ‘Ik praat de hele tijd tegen je, maar je luistert nooit.’ ‘Ik mag dan dood zijn, daarom ben ik nog niet weg.’ ‘Toe, nog één keer: hoe ruikt peterselie ook alweer?’
Commentaar vanaf de zijlijn, ergens tussen de velden van het zijn en het niet-zijn en het zelf en het niet-zelf in: de coulissen vanwaaruit wij allemaal als personages in een toneelstuk of roman onze entree maken en onze exit. In spin, de bocht gaat in, uit spuit, de bocht gaat uit. Ik hoor het de meisjes nog zingen, terwijl ze hun springtouw lieten zwiepen en knallen als een zweep. Geen engeltjes – al kunnen die er soms wel tussen zitten: geesten die vrede komen brengen, warmte, licht, troost, geluk: ‘Het is allemaal goed, je zult het zien, geen zorgen, ik ben bij je.’
Maar dan zijn het dus al engelen, geen geesten meer, want dat zijn toch vooral aandachttrekkers en onruststokers – zoals ze plotseling kunnen opduiken in een droom, een gezicht of midden in een gesprek. ‘Ghost in our conversation,’ zoals bluesman Johnny Copeland het bijna uitschreeuwt. ‘I feel the presence of someone else.’ Klopt. Zo kan het gaan: opeens blijk je de ruimte die je altijd met z’n tweeën innam te moeten delen met een onzichtbare maar duidelijk voelbaar aanwezige ander die daar niet thuishoort, ‘a third party on the line,’ zoals Copeland de vinger op de zere plek legt. ‘I hear the words of someone else every time my baby tells me what’s on her mind.’
Maar misschien geldt dat laatste wel voor iedereen – ook en vooral wanneer we zelf aan het woord zijn: dat we altijd een geest aan de lijn hebben.
Essay
Over Groene Veer en de anderen
Verhaal
Seance met baby
Verhaal
Wij zijn Agaat
Essay
Levende deeltjes
Essay
Spirited Away
Essay
Fake Ghosts
Verhaal
Spookaantekeningen
Poëzie
Beeld mij niet af
Beeld
Beeld
Verhaal
Droombot GoMorpheo
Verhaal
Verklaring
Poëzie
Lichttabletten
Verhaal
De rondvaartboot
Essay
Niet mijn verantwoordelijkheid
Kroniek & Kritiek