Ruth van Beek

1. Bloemenzee

Een vrij recent gebaar van rouw en medeleven dat nog zoekt naar een vorm is het neerleggen op openbare plekken langs wegen, in plantsoenen, aan de voet van huismuren, bij deuren en op vluchtheuvels, van bloemen, nog gehuld in het plastic van de winkel; kaarsen, liefst brandend, zoals waxinelichtjes en votiefkaarsen in van die plastic houdertjes met stalen dop die de vlam afschermen tegen de wind; kaartjes beschreven met deelneming en emoji’s; vaak ook knuffels en ander speelgoed; rozenkransen… op plekken waar één of meer personen zijn gestorven, veelal door een misdrijf of een ongeluk.

Het is een ritueel dat zich nog ontwikkelt, het gebeurt lang voor de begrafenis maar ook op het kerkhof veranderen de rituelen, soms krijgen de aanwezigen een witte of rode roos mee naar huis of ze laten die achter in het open graf, eventueel met een schepje aarde dat met een dof plofje op de kist valt die later zakt, zoemend elektrisch, niet doordat de dragers onhandig hun touwen laten vieren. De familie­leden van de overledene staan vermoeid met enorme bossen bloemen in hun armen rozen uit te delen.

Het ritueel op de Dam, op 4 mei, is een andere vorm van rouw, strikt georganiseerd, een monumentale herdenking maar een jonge stem leest een gedicht. Bloemenkransen, toespraken, twee minuten doodse stilte met honderden mensen. In de jaren vijftig zette mijn moeder de radio aan om twee minuten niets te kunnen horen.

Rituelen veranderen, soms haast onmerkbaar, maar de stilte blijft, ecce homo, respect, en juist dan wacht ik op hun stemmen: waar zijn de doden?

De doden zijn niet weg, om ze te groeten gaan we terug naar de kerkhoven waar we hun lichamen hebben begraven en naar de plekken op straat waar ze omgekomen zijn en waar we onze eigen bloemen en kaarsen hebben neergelegd. We hebben nog een vaag besef van hun aanwezigheid, van wat er van ons wordt verwacht, maar veel zijn we vergeten.

Wat begrijpen we: we hopen dat de lichamen worden gevonden van degenen die omgekomen zijn bij een ramp, we omhelzen de rouwende nabestaanden, herdenken sterfdagen, vieren Allerzielen, laten brandende kaarsen achter op een graf. Is dat voor ons, de levenden, of is het mede om de doden rust te geven, waarmee we hun voortdurende aanwezigheid erkennen?

Een stille tocht met vele aanwezigen als een nee tegen de aanval, het misdrijf, de ramp, bloemen en kaarsen ter nagedachtenis aan de geliefde doden, dat alles biedt korte tijd aan de nabestaanden een zekere troost en ruimte aan het verdriet. Maar als men thuiskomt is het huis leeg en de stoel leeg, het bed leeg. We hebben durende rituelen nodig. Dichtbij, misschien thuis.

Want de grotere werkelijkheid is dat de doden bij ons horen, bij de levenden. Dat ze bij ons zijn.

Het is niet meer de gewoonte om hier openlijk over te spreken. Maar we voeden de zielen, dat is de onderliggende waarheid van de bloemen en kaarsen op de plek waar ze hun lichamen verlaten hebben of waar we die begroeven. De doden hebben hulp nodig, net als de levenden. Waar de ziel of zielen plotseling uit hun lichaam werden gesleurd zijn ze vaak nog, versuft door de schok. En ze hebben nog een lange reis voor de boeg. We voeden ze via rituelen, met bloemen, met echt licht, dus ja, echte kaarsen, met liederen, met eten en drinken. En met gebeden, die werken voor ons allemaal, zij ginds, wij hier, aan weerszijden van de doodsrivier Styx, in de twee werelden die elkaar ontmoeten bij de crossroads, voor en na de finale ervaring van ruimtetijd.

Alle doden voeden we. Ze zijn onze voorouders. Het besef hiervan leeft in sjamanistische tradities, er is contact met de doden en met de levenden, met spirits, van water, vuur, lucht, aarde, van planten, dieren, en nog anders. Een vriendin die een oceaan verwijderd woont van de plek in Europa waar haar moeder begraven ligt, zei me hoe verdrietig ze was dat ze niet zomaar naar het graf kon gaan. Ik begreep het, maar ik kon ook zeggen dat ze in haar woonplaats het kerkhof kon bezoeken en daar bidden en bloemen neerleggen. ‘In mijn religie is er één heer van het kerkhof en die overziet ze allemaal, overal ter wereld,’ zei ik haar. ‘Kies een begraafplaats bij jou in de buurt, vertel hem daar wat je wilt, en bid, dat wordt haar doorgegeven.’ Het gaf haar rust.

‘Wat moet er met jou gebeuren als je dood bent?’ vraagt mijn dochter. ‘Composteren,’ zei ik direct. ‘Maar dat kan nog niet in Nederland.’ Dan moet ik nog maar even blijven leven. Later aarde worden, aarde die ik al ben, ‘er gaat niets verloren in het universum’ leerde ik van wetenschapsjournalist Govert Schilling, en ‘we zijn sterrenstof’, wat een rust dat te weten. En nu alvast ruimte voor mijzelf reserveren op het voorouderaltaar. Dat is de derde plek waar we onze geliefde doden kunnen voeden. Dat kunnen we thuis doen. Het hoeft niet maar het mag.

2. De doden

Vannacht, van zaterdag op zondag, 10/11 januari 2020, droomde ik dat ik uit bed ging, naar beneden, om iets te eten of te drinken te halen. Het was ook nacht in mijn droom. Beneden trof ik mijn ouders in hun slaapkamer. Mijn moeder keek zuinig en zei mijn vader mij weer naar bed te sturen, wat hij deed, half lachend. Hij voegde eraan toe dat ik in de keuken best wat geroosterd brood kon eten. Er lag oud brood op het aanrecht. Maar ik ging terug naar boven, viel in mijn droom in slaap en werd direct daarop wakker in de werkelijkheid waar het ook nacht was.

Ik woon in een beneden-appartement. Het enige ‘beneden’ is de kruipruimte, droog, en met zand. Het ‘beneden’ van mijn droom wordt zo de onderwereld, de wereld van de doden. Daar kun je beter niet iets eten: denk aan Persephonè die zes granaatappelpitjes at en elk jaar zes maanden lang niet terug mocht naar de bovenwereld. Mijn religie zegt mij de doden te voeden en als mijn vader alleen nog oud brood heeft, is dat hard nodig en zal ik de voorouders op hun altaar in de ‘badji’ eten en drinken aanbieden. Dromen zijn berichten, net als visioenen.

Van mijn moeder droom ik zelden. Zij overleed toen ik achttien jaar oud was, mijn vader overleed op mijn zesenveertigste. Hij heeft dus een wat andere kijk op mij dan mijn moeder, hij wandelde trouwens nog tot zeker twaalf jaar na zijn dood rond in huis en gaf regelmatig aanwijzingen die de familie betroffen, dan moest ik díe broer bellen, dan weer dát neefje iets vragen… Veiligheidshalve zei ik tegen het betreffende familielid dat ik van papa gedroomd had.

Het ‘beneden’, de wereld van de doden, is ook bekend van de Odyssee, als Odysseus de ziel van de oude, blinde ziener Teiresias oproept door een gat te graven, er plengoffers (honing, melk, wijn en water, in die volgorde) omheen te gieten, gebeden en invocaties uit te spreken en daarna het bloed van offerdieren erin te gieten. De toegesnelde doden houdt hij tegen met het ijzer van zijn zwaard totdat hij Teiresias kan raadplegen.

Dat is een verhaal, maar gezien de details die overeenkomen met andere sjamanistische tradities gaat het terug op de gewone praktijken van toen. In de Caribische religies en tradities overleggen we met spirits na plengoffers (water, koffie, bruine en witte rum, een enkele keer bloed, daar moet je zuinig mee zijn om specifieke redenen), maar het contact met de voorouders is evenzeer van belang – dit laatste in mijn religie zonder bloed.

Ook kenmerkend: een ziener is ‘blind’, dat wil zeggen dat hij of zij in twee werelden kan kijken, die van de levenden en die van de doden. Vaak schermen ook hedendaagse sjamanen hun ogen af of dragen mensen in trance een klein kralengordijn voor de ogen, zoals in candomblé, een Caribische religie in Brazilië.

Een ander opmerkelijk detail is de werking van het ijzeren zwaard. IJzer is een product van transformatie, erts wordt metaal via een proces met grote hitte, en transformatie is een belangrijk aspect van magie – en van kunst. Een van mijn persoonlijke spirits is een Ogou (in West-Afrika Ogun), een strijderspirit, een machete behoort tot zijn uitrusting en is ook voor magisch gebruik (vergelijk de keris pusaka in de Indonesische traditie); hij onderhoudt een doorlopend gesprek met mij over dit aspect van magie en kunst – voor een vodou-spirit vrij ongewoon, die zijn kort van stof en zakelijk, zoals de meeste manbo’s en houngans. Sjamanistische religies, waar men de mijne toe kan rekenen, kennen een voortdurende epifanie, een doorlopende openbaring.

Wij zouden het contact zoals Odysseus dat heeft, met Teiresias en met de andere gestorvenen, opnieuw kunnen opbouwen. Kunnen openen, is misschien een beter woord, want het lijkt alsof we elkaar niet meer bereiken, in het hier en het daar. Odysseus en de verteller, bekend als ‘Homerus’, gaan ervan uit dat de toehoorders en lezers nog begrijpen hoe het moet. Voor ons is het exotisch.

Waar de zielen plotseling uit hun lichaam werden gesleurd zijn ze vaak nog versuft door de schok

Toch zijn wij er soms dichterbij dan we weten. Mijn gereformeerde vader had op een plank in de kamer foto’s staan van overleden, geliefde familieleden. Daar stond altijd een klein vaasje bloemen naast en er brandde een kaarsje. Hij noemde dat speels ‘het familiealtaar’ en dat was het bijna. Nog een kleine rituele verschuiving en de portal wasopengegaan. Hoe dat moet, kan een ‘rituele specialist’ ons uitleggen. Dan kunnen de bloemen en kaarsen op straat in die verschuiving de gestorvenen voeden, en daarmee onszelf voeden, en onze rouw een inbedding geven in de grotere werkelijkheid. In aarde.

Giorgio Agamben herinnert zich in La comunità che viene (Turijn, 1990), in het hoofdstuk over de aureool, een verhaal van Walter Benjamin die het naar hij zegt, weer had van Gershom Scholem: ‘Bij de chassidische joden doet een verhaal de ronde over de toekomende wereld, waarin wordt gezegd: alles zal daar precies hetzelfde zijn als hier. Zoals onze kamer nu is, zo zal die zijn in de wereld die komt; waar nu ons kind slaapt, daar zal het ook in de andere wereld slapen. En wat we in deze wereld aantrekken, dat zullen we daar ook dragen. Alles zal zijn zoals nu, alleen een klein beetje anders.’ Een klein beetje anders. Dat is zo’n verschuiving. Het lijkt weinig, maar is niet eenvoudig te realiseren en het bewerkstelligt een essentiële verandering.

3. Hoeveel werkelijkheden

Dit is wel wonderlijk, is dit een essay of is het fictie? Nee, het is de wereld in mijn hoofd. Of zoals tegen het personage Harry Potter wordt gezegd als hij tijdelijk dood is en op een buitenwerelds King’s Cross Station verkeert: ‘Of course it is happening inside your head, Harry, but why on earth should that mean that it is not real?’ Een leeswerkelijkheid en een sjamanistische waarheid. Je werkelijkheid is de werkelijkheid in je hoofd, je kunt er niet uit stappen ook al kun je die soms verklaren. Zelfs de doden ontwikkelen zich niet altijd verder (en sommigen blijven ongelukkig vastzitten op de plek waar ze gestorven zijn – je kunt ze losmaken, daarover later maar eens).

Maar ook: magie verandert degene die het doet, zoals het gedicht de dichter verandert en de kunst de kunstenaar. Daarnaast hebben beide ‘transformerende handelingen’ effect op de wereld buiten de magiër, de dichter, de kunstenaar, de maker. Het boek verandert de lezer, het concert de luisteraars, het ritueel de aanwezigen. Meetbaar is het zelden, een ervaring is het wel.

Bij een lezing over vodou vraag ik graag aan het publiek wie weleens naar een kerk gaat om daar een kaarsje aan te steken en te bidden voor een zieke vriend of een familielid. Dat doen veel mensen, merk je dan. Het is basale magie, je geeft iets en je vraagt iets, do ut des was de Romeinse uitdrukking, ‘ik doe [dat] opdat u [iets terug-]doet’. Zo’n kaarsje is een brandoffer, oorspronkelijk een waskaars, bijenwas (daar is de honing van Odysseus weer), heb je het aangestoken dan mag je God, de Moeder Gods, de heilige, iets vragen. Wel hardop vragen. Intentie is niet genoeg: taal is veel vaker ‘performatief’ dan we ons realiseren, het voltrekt iets terwijl je spreekt.

Ik maak geen onderscheid tussen geloof en bijgeloof. Wat je gelooft speelt zich af in je hoofd, maar wat je doet – uit religieuze overtuiging om iets te bewerkstelligen wat niet ‘logisch’ uit die handeling voortvloeit – is magie. Op Haïti hoor je soms ‘ik ben rooms-katholiek maar ik doe vodou’. En wat de rooms-katholieke kerk betreft, zaken als votiefkaarsen, wijwater, de hostie, die met, door, tijdens, of voor bepaalde rituele handelingen worden vervaardigd, zijn in mijn ogen producten van magie en magisch te gebruiken. Het protestantisme verzette (verzet?) zich daartegen; wie van een vodouvloek af wil, op Haïti, gaat soms over tot het protestantisme.

Het do ut des kun je doen omdat je iemand die ziek is wilt helpen, bij uitbreiding ook om een baan te verwerven of geld of een huis of een geliefde. Magische handelingen die zichtbaar effect hebben, worden graag in dezelfde vorm herhaald en zo ontstaan rituelen. ‘Ritueel specialist’ noemen de conservatoren van Museum Volkenkunde mij en mijn collega’s.

Ik ben een manbo asogwe, priesteres in Haïtiaanse vodou, hoogste graad

De rituelen zijn maar ten dele voorgeschreven. Ik, dan wel mijn spirits, bedenken nieuwe bij elk probleem, met bewegingen, kleuren, liederen, voorwerpen, bloembladeren, textiel en draden, met binden of juist losmaken, met lovertjes, met parfums. Hier ligt het ontstaansmoment van de vodou-kunst die tegenwoordig wordt verkocht door grote galerieën in Miami en elders. Zoek online maar eens op ‘vodou drapo’ (‘drapo’ is ‘vlag’) en ‘Haitian Vodou art’. Er is een zekere ruimte in elke cultuur waarin kunst en religie beide aanwezig zijn, hoe verschillend ze zich ook verder (en buiten die gedeelde ruimte) kunnen ontwikkelen.

4. Manbo

Ik ben een manbo asogwe, priesteres in Haïtiaanse vodou, hoogste graad (er zijn verschillende graden). Vodou is een van de circa vijfentwintig verschillende religies die worden gerekend tot de grotere groep Caribische religies, waartoe ook winti in Suriname behoort, santeria op Cuba, candomblé en umbanda in onder meer Brazilië, voodoo en hoodoo in het zuiden van de VS. Deze religies en tradities ontstonden in een samenvloeien van met name West-Afrikaanse (vodun), indiaanse en Europese godsdiensten en tradities, in de ruim 350 jaar van de afgrijselijke slaventijd.

Een andere naam voor de groep is ‘Afrikaans-Caribische religies’, de mooiste vind ik ‘African Atlantic forest religions’, van ‘Papa Tim’, dr. Timothy R. Landry, vodou- én vodun-priester, gewijd op Haïti en in Benin. Zijn prachtige boek Vodún, Secrecy and the Search for Divine Power, waarin hij als wijdeling spreekt én als antropoloog, is uitgegeven door Penn Press (Philadelphia, 2019).

Hoeveel werkelijkheden ken ik? Drie zeker: die van de manbo, die van de dichter, die van de academica (weinig bekend is dat ik in 1980, toen ik nog niet was afgestudeerd, een geruchtmakend wetenschappelijk artikel heb gepubliceerd over een muziekhandschrift van Orlando di Lasso; dit ‘Liber Choralis’, ook wel ‘Lasso codex’, wordt bewaard in de universiteitsbibliotheek van Utrecht, afdeling Bijzondere Collecties). Onderling overlappen die werkelijkheden (het Lasso-onderzoek was zo’n geval, en soms duiken mijn spirits op in mijn gedichten) maar ze hebben alle drie ook een eigen ruimte.

Elke religie is een ‘systeem’. Ik kan Haïtiaanse vodou binnenstappen en van binnenuit spreken of ik kan ernaast gaan staan, als academica, een fictioneel standpunt zo u wilt, en toelichten wat zich afspeelt in mijn hoofd. Mijn dichterschap geeft mij nog een derde standpunt. Als manbo sta ik in de werkelijkheid van dat bepaalde ‘systeem’ en help de cliënt, uit zorginstelling of asielzoekerscentrum, die meekomt met de therapeut aan wie ik het als academica uitleg.

En als dichter leef ik de dagelijkse werkelijkheid die magisch is en ben ik door de jaren heen tot het kalme besef gekomen dat de ervaring van het ‘nu’ het geluk herbergt, ‘…zo klein als het geledigd kwadraat / / van een vallende klinker’1.

5. Spirited Away

is een Japanse animatiefilm uit 2001 van Hayao Miyazaki. Ik vond het een passende titel. En zoals dat gaat met ervaringen: ik leg die niet uit.


  1. G. Kouwenaar, zonder namen, Querido (Amsterdam, 1965), p. 65. 

Maria van Daalen (1950) is schrijver, neerlandicus en manbo asogwe. Ze publiceerde acht dichtbundels, vertalingen van gedichten van Albino Pierro (2008), vertalingen uit het Gruuthusehandschrift (2013) en de verhalenbundel De zwarte engel (2005).

Meer van deze auteur